Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4302

Datum uitspraak2007-09-26
Datum gepubliceerd2007-09-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200700530/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 28 april 2005 heeft de raad van de gemeente Waalwijk (hierna: de gemeenteraad) geweigerd appellant met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling te verlenen voor de bouw van een woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).


Uitspraak

200700530/1. Datum uitspraak: 26 september 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in de zaken nos. 06/2305 en 06/2306 van de rechtbank Breda van 8 december 2006 in het geding tussen: appellant en 1. de raad van de gemeente Waalwijk, 2. het college van burgemeester en wethouders van Waalwijk. 1.    Procesverloop Bij besluit van 28 april 2005 heeft de raad van de gemeente Waalwijk (hierna: de gemeenteraad) geweigerd appellant met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling te verlenen voor de bouw van een woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel). Bij besluit van 17 mei 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Waalwijk (hierna: het college) geweigerd appellant bouwvergunning te verlenen voor het hiervoor vermelde bouwplan. Bij besluit van 23 februari 2006 heeft de gemeenteraad het tegen het besluit van 28 april 2005 door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij besluit van 14 maart 2006 heeft het college het tegen het besluit van 17 mei 2005 door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 8 december 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) de tegen de besluiten van 23 februari 2006 en 14 maart 2006 door appellant ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 17 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 18 januari 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 22 maart 2007 hebben de gemeenteraad en het college van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 september 2007, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. drs. J.P. de Man, advocaat te Rosmalen, en de gemeenteraad en het college, vertegenwoordigd door drs. K. Stoffer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied 1983" rust op het onderhavige perceel de bestemming "woondoeleinden".    Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de planvoorschriften is op grond met die bestemming uitsluitend één eengezinswoning toegestaan. 2.2.    Binnen het bestemmingsvlak "woondoeleinden" bevindt zich reeds een eengezinswoning, waarin appellant woonachtig is. Voor de bouw hiervan heeft het college bij besluit van 3 januari 1985 middels een anticipatieprocedure vergunning verleend. Deze woning heeft huisnummer [a]. 2.3.    Anders dan appellant heeft betoogd is de rechtbank op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat de woning [locatie a] zich grotendeels bevindt in en derhalve behoort tot het bestemmingsvlak "woondoeleinden".    De bouw van een nieuwe woning binnen het bestemmingsvlak is dan ook in strijd met het bestemmingsplan.    Het feit dat appellant in 1983 de grond, gelegen in het bestemmingsvlak, als twee afzonderlijke percelen in eigendom heeft verkregen, betekent, anders dan appellant betoogt, niet dat per perceel een eengezinswoning mag worden opgericht. Beide percelen liggen immers in hetzelfde bestemmingsvlak. 2.4.    Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat appellant niet met succes een beroep op het overgangsrecht kan doen, reeds omdat de voorgenomen nieuwbouw gesitueerd is op een locatie waar eerder geen woning stond die door een calamiteit teniet is gegaan. 2.5.    De rechtbank is tot het juiste oordeel gekomen dat niet aan de wettelijke vereisten voor verlening van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is voldaan, zodat de gemeenteraad het verzoek om vrijstelling terecht heeft afgewezen. In artikel 19, vierde lid, van de WRO is bepaald dat vrijstelling krachtens het eerste lid niet wordt verleend voor een project dat wordt uitgevoerd in een gebied waarvoor het bestemmingsplan niet tijdig overeenkomstig artikel 33, eerste lid, is herzien, tenzij voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd. Vaststaat dat het vigerende bestemmingsplan niet tijdig overeenkomstig artikel 33, eerste lid, van de WRO is herzien en dat er evenmin een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd. 2.6.    Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het college de gevraagde bouwvergunning terecht, overeenkomstig artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, heeft geweigerd. De rechtbank is tot dezelfde slotsom gekomen. 2.7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat. w.g. Troostwijk    w.g. Boot Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2007 202.