Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4298

Datum uitspraak2007-09-26
Datum gepubliceerd2007-09-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200605055/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 29 september 2005 heeft de gemeenteraad van Woerden, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 1 september 2005, het bestemmingsplan "Brediuspark" vastgesteld.


Uitspraak

200605055/1. Datum uitspraak: 26 september 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: de Stichting Kerngroep Bredius, gevestigd te Woerden, de Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie IVN, afdeling Woerden, gevestigd te Woerden, de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, afdeling Stichting Hollands Polderland, gevestigd te Montfoort, de Stichting Het Groene Hart, gevestigd te Woerden, de Stichting Hugo Kotenstein, gevestigd te Kamerik, gemeente Woerden, de Werkgroep Vrienden van 's Gravensloot, gevestigd te Kamerik, gemeente Woerden, en [appellant a], wonend te Woerden, appellanten, en het college van gedeputeerde staten van Utrecht, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 29 september 2005 heeft de gemeenteraad van Woerden, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 1 september 2005, het bestemmingsplan "Brediuspark" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 16 mei 2006, no. 2006REG001344i, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit hebben appellanten bij brieven van 30 juni 2006 en 7 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 7 juli 2006, beroep ingesteld. Bij brief van 24 oktober 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de gemeenteraad en van appellanten. Deze stukken zijn aan de andere partijen toegezonden. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van verweerder, de gemeenteraad en van appellanten. Deze stukken zijn aan de andere partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 augustus 2007, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. J.E. van Dijk, advocaat te Amsterdam, en verweerder, vertegenwoordigd door W.E.M. Corsten en M. Plantinga, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Woerden, vertegenwoordigd door drs. R.J.A. Mooij, ambtenaar van de gemeente. 2.    Overwegingen 2.1.    Het beroep, voor zover dit is ingediend door de Stichting Hugo Kotenstein, is ter zitting ingetrokken. Overgangsrecht 2.2.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft. Ontvankelijkheid 2.3.    Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, eerste lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de WRO, zoals deze wet luidde ten tijde hier van belang, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten, voor zover dit beroep een grondslag heeft in een tegen het ontwerp-plan bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze. Dit is slechts anders voor zover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, voor zover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest terzake een zienswijze in te brengen. 2.3.1.    Ten aanzien van de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden (W)" betreffende 4 woningen aan de 's Gravensloot steunt het beroep, voor zover dit is ingediend door de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, afdeling Stichting Hollands Polderland, niet op een bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze. Het plan is ten aanzien van dit plandeel niet gewijzigd vastgesteld. Voorts heeft appellante niet gesteld dat zij redelijkerwijs niet in staat is geweest ter zake een zienswijze in te brengen. Mitsdien is het beroep, voor zover het is gericht tegen de goedkeuring van dit plandeel en is ingediend door voornoemde Vereniging, in zoverre niet-ontvankelijk. 2.3.2.    Ten aanzien van de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden (M)" betreffende woon-/zorgcomplex 't Oude Landt, steunt het beroep, voor zover het is ingediend door de Werkgroep Vrienden van 's Gravensloot, niet op een bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze. Bij de vaststelling van het plan zijn onder meer de aanduidingen van de voorgevelrooilijn en de maximale bouwhoogte ten aanzien van woon-/zorgcomplex 't Oude Landt gewijzigd ten opzichte van het ontwerp-plan. Uit de strekking van artikel 27 van de WRO vloeit voort dat het beroep, voor zover het is ingediend door de Werkgroep, slechts ontvankelijk is voor zover de bij de vaststelling aangebrachte wijzigingen voor hem een ongunstiger situatie bewerkstelligen ten opzichte van het ontwerp-plan. Blijkens de stukken heeft de wijziging van de aanduiding van de voorgevelrooilijn bewerkstelligd dat de omvang van het bouwvlak is afgenomen ten opzichte van het ontwerp-plan. Voorts is de toegelaten bouwhoogte ten opzichte van het ontwerp-plan verlaagd van 18 respectievelijk 21 meter naar 15 respectievelijk 20 meter. Derhalve hebben deze wijzigingen voor de Werkgroep een gunstiger situatie bewerkstelligd. Voorts heeft de Werkgroep niet gesteld dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest een zienswijze in te brengen tegen bovengenoemd plandeel. Ten aanzien van de goedkeuring van dit plandeel is het beroep, voor zover het is ingediend door voornoemde Werkgroep, niet-ontvankelijk. 2.3.3.    Ten aanzien van de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden (M)" betreffende de zogeheten Brediusschuur en de educatieve tuin steunt het beroep, voor zover het is ingediend door de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, afdeling Stichting Hollands Polderland, en de Werkgroep Vrienden van 's Gravensloot, niet op een bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze. Wat betreft deze gronden is de in het ontwerp-plan opgenomen bestemming "Recreatieve doeleinden (R)" bij de vaststelling van het plan gewijzigd in "Maatschappelijke doeleinden (M)". Uit de strekking van artikel 27 van de WRO vloeit voort dat het beroep, voor zover het is ingediend door voornoemde appellanten, slechts ontvankelijk is voor zover de bij de vaststelling aangebrachte wijzigingen voor hen een ongunstiger situatie bewerkstelligen ten opzichte van het ontwerp-plan. Deze situatie doet zich hier niet voor. Voorts hebben voornoemde Vereniging en Werkgroep niet gesteld dat zij redelijkerwijs niet in staat zijn geweest een zienswijze in te brengen tegen het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden (M)" betreffende de Brediusschuur en de educatieve tuin. Ten aanzien van de goedkeuring van dit plandeel is het beroep, voor zover het is ingediend door de voornoemde Vereniging en de Werkgroep, niet-ontvankelijk. Toetsingskader 2.4.    Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. Het plan 2.5.    Het plan heeft betrekking op het Brediuspark en is voornamelijk conserverend van aard. Daarnaast voorziet het plan in 4 nieuwe woningen aan de 's Gravensloot en in de uitbreiding van woon-/zorgcomplex 't Oude Landt met 20 nieuwe woon-/zorgeenheden. De woningen aan de 's Gravensloot en de uitbreiding van 't Oude Landt Verkeer en luchtkwaliteit Het standpunt van appellanten 2.6.    Appellanten stellen dat de in het plan voorziene bebouwing zal leiden tot een aanzienlijke toename van het verkeer. Ten onrechte is niet onderzocht hoe het extra verkeer moet worden afgewikkeld. 2.6.1.    Appellanten betogen voorts dat het plan niet voldoet aan de in het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: het Blk 2005) gestelde grenswaarden. Daartoe voeren zij aan dat de concentraties zeezout in de buitenlucht ten onrechte buiten beschouwing zijn gelaten bij de berekening van de concentraties zwevende deeltjes (PM10). Voorts stellen appellanten dat het aantal overschrijdingen van de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes (PM10) aan de Oudelandseweg binnen de planperiode zal toenemen. Deze toename is niet als gering te beschouwen. Ten slotte stellen appellanten dat in het luchtkwaliteitonderzoek ten onrechte geen berekeningen zijn uitgevoerd voor het jaar 2015. Het bestreden besluit 2.6.2.    Verweerder stelt dat het plan voldoet aan het Blk 2005. Verweerder stelt dat na realisering van het plan wordt voldaan aan de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes (PM10) zoals gesteld in het Blk 2005. Daarbij is ten aanzien van de concentratie zwevende deeltjes (PM10) de zogeheten zeezoutaftrek toegepast. Voorts stelt hij dat de bouw van 4 woningen aan de 's Gravensloot en de uitbreiding van woon-/zorgcomplex 't Oude Landt niet zal leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.     Toepasselijke regelgeving 2.6.3.    Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Blk 2005, voor zover hier van belang, nemen bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, de in dit besluit genoemde grenswaarden voor onder meer stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes (PM10) in acht.            Ingevolge artikel 7, tweede lid, onder c, van het Blk 2005, voor zover hier van belang, worden onder de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden en toepassingen van wettelijke voorschriften begrepen de bevoegdheden op grond van de artikelen 10 en 28 van de WRO.            Ingevolge artikel 7, derde lid, aanhef en onder a, kunnen bestuursorganen de bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, in afwijking van dat lid mede uitoefenen indien de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft. Het oordeel van de Afdeling 2.6.4.    Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat het plan zal leiden tot een uit een oogpunt van afwikkeling onaanvaardbare toename van het verkeer. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat voor het jaar 2010 wordt uitgegaan van een verkeersintensiteit van 8943 motorvoertuigen per etmaal op de Oudelandseweg en dat het plan voorziet in de bouw van 4 woningen en 20 woon-/zorgeenheden. In zoverre slaagt het betoog van appellanten niet. 2.6.5.    Nu verweerder zich op het standpunt stelt dat de voorziene bebouwing zal leiden tot een situatie waarin de concentraties stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes (PM10) in de buitenlucht als gevolg van het plan ten minste gelijk blijven als bedoeld in artikel 7, derde lid, onder a, van het Blk 2005, speelt de toepassing van de zogeheten zeezoutaftrek geen rol. De daarop betrekking hebbende beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking. Ten aanzien van voornoemd standpunt van verweerder overweegt de Afdeling het volgende. Verweerder is ervan uitgegaan dat de voorziene bebouwing een dermate beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen ten gevolge heeft, dat het plan niet zal leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze stelling heeft verweerder ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet gestaafd met de daartoe benodigde onderzoeksgegevens. In het luchtkwaliteitonderzoek in de plantoelichting ontbreekt een vergelijking tussen de autonome ontwikkeling van de luchtkwaliteit en de situatie na realisering van het plan. Nu verweerder zijn besluit in zoverre op dit onderzoek heeft gebaseerd, is het bestreden besluit reeds hierom op dit punt genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. 2.6.6.    In zijn reactie op het beroepschrift heeft de gemeenteraad nieuwe berekeningen van de luchtkwaliteit van de Regionale Milieudienst Noordwest-Utrecht van oktober 2006 overgelegd. Anders dan in de plantoelichting hebben deze berekeningen ook betrekking op het jaar 2015. Volgens deze berekeningen zal na realisering van de 4 woningen aan de 's Gravensloot en de uitbreiding van woon-/zorgcomplex 't Oude Landt worden voldaan aan de grenswaarden van het Blk 2005. Gesteld noch gebleken is dat dit luchtkwaliteitonderzoek zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat verweerder in verband daarmee niet van de juistheid van de conclusie van het onderzoek mag uitgaan. Gelet hierop ziet de Afdeling in de omstandigheden van dit geval aanleiding om nader te bezien of er, mede gezien de verdere betogen van appellanten, aanleiding bestaat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Overige bezwaren Het standpunt van appellanten 2.7.    Appellanten stellen dat het plan ten onrechte voorziet in bebouwingsmogelijkheden buiten de zogeheten rode contour van het Streekplan Utrecht 2005-2015 (hierna: het streekplan). Voorts stellen zij dat deze rode contour in strijd is met de planologische kernbeslissing Nota Ruimte, op grond waarvan het plangebied is gelegen in nationaal landschap Groene Hart.    Verder stellen appellanten dat ten onrechte niet mede de bestemming "Archeologisch waardevol gebied" is toegekend aan de gronden betreffende de 4 woningen aan de 's Gravensloot en woon-/zorgcomplex 't Oude Landt. Nu het gehele plangebied archeologisch waardevol is, wordt ten aanzien van voornoemde plandelen onvoldoende rekening gehouden met de archeologische en cultuurhistorische waarden in het plangebied.    Ten slotte stellen appellanten dat onvoldoende rekening is gehouden met de in het plangebied aanwezige flora en fauna. Daartoe voeren zij aan dat het rapport van bureau Ecoline uit 2003 niet in het kader van dit bestemmingsplan is uitgebracht en ten onrechte niet op het gehele plangebied betrekking heeft. Het standpunt van verweerder 2.7.1.    Verweerder stelt dat de bebouwingsmogelijkheden in het plan binnen de rode contour van het streekplan zijn gelegen.    Voorts merkt verweerder op dat het grootste deel van het plangebied is gelegen op de stroomrug van de Oude Rijn, waarvoor een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt. Over de begrenzing van het plandeel met de bestemming "Archeologisch waardevol gebied" heeft overleg plaatsgevonden met de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek. Uit het oogpunt van handhaving en praktische uitvoerbaarheid van het bijbehorende aanlegvergunningenstel is de begrenzing van dat gebied langs de bestaande perceelsgrenzen van woon-/zorgcomplex 't Oude Landt vastgesteld.    Ten slotte stelt verweerder dat uit onderzoek is gebleken dat geen ecologische belemmeringen bestaan voor de realisering van de in het plan voorziene bebouwing. Het oordeel van de Afdeling 2.7.2.    Blijkens de desbetreffende kaart bij het streekplan zijn de woningen aan de 's Gravensloot en woon-/zorgcomplex 't Oude Landt binnen de rode contour van het streekplan geprojecteerd. In de enkele stelling van appellanten dat het plangebied is gelegen in nationaal landschap Groene Hart als bedoeld in de Nota Ruimte, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder niet heeft mogen uitgaan van de ligging van deze rode contour. Dit betoog van appellanten faalt derhalve. 2.7.3.    Tussen partijen is niet in geschil dat in het plangebied beschermde soorten voorkomen in verband waarmee, ten behoeve van de uitvoering van het plan, ontheffing dient te worden verleend als bedoeld in artikel 75, vijfde en zesde lid, van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw). Voor zover het plan voorziet in de bouw van 4 woningen aan de 's Gravensloot en de uitbreiding van woon-/zorgcomplex 't Oude Landt, diende verweerder te beoordelen of de Ffw aan de uitvoerbaarheid van de desbetreffende plandelen in de weg staat. Nu het plan voor het overige van conserverende aard is, is niet vereist dat het benodigde onderzoek op het gehele plangebied ziet. Dit betoog van appellanten kan mitsdien niet slagen. Voorts hebben appellanten niet gesteld dat de vereiste ontheffingen op basis van de Ffw niet kunnen worden verleend. Evenmin is uit de verrichte onderzoeken gebleken dat de Ffw in zoverre aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Dat deze onderzoeken niet in het kader van de bestemmingsplanprocedure zijn uitgevoerd, vormt op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat de vereiste ontheffingen niet kunnen worden verleend. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Ffw niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg zal staan. 2.7.4.    Ten aanzien van het betoog van appellanten betreffende de archeologische waarden in het plangebied, overweegt de Afdeling het volgende. Ingevolge artikel 15 van de planvoorschriften zijn de mogelijke archeologische waarden in de gronden binnen het plandeel met de bestemming "Archeologisch waardevol gebied" in die zin beschermd dat voor diverse werken en werkzaamheden op of in deze gronden een aanlegvergunning is vereist. Tussen partijen is niet in geschil dat ook ten aanzien van de gronden van de 4 woningen aan de 's Gravensloot en woon-/zorgcomplex 't Oude Landt een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt. Blijkens de plankaart is de bestemming "Archeologisch waardevol gebied" echter niet mede toegekend aan de plandelen betreffende de 4 woningen aan de 's Gravensloot en  woon-/zorgcomplex 't Oude Landt. Nu bovendien door verweerder is verklaard dat de omvang van het plandeel met de bestemming "Archeologisch waardevol gebied" slechts is ingegeven om redenen van handhaving en praktische uitvoerbaarheid, heeft verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de plandelen betreffende de 4 woningen aan de 's Gravensloot en woon-/zorgcomplex 't Oude Landt, ondanks het ontbreken van de bestemming "Archeologisch waardevol gebied", niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij neemt de Afdeling mede in aanmerking dat wordt beoogd om onder het woon-/zorgcomplex een parkeergarage te realiseren en dat het plan hieraan niet in de weg staat. Uit het vorenstaande volgt dat verweerder, door het plan goed te keuren wat betreft voornoemde plandelen, ook heeft gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Waterhuishouding 2.8.    Appellanten stellen dat de waterhuishouding in het plangebied sinds 2000 verder is verslechterd ten gevolge van de toename van het bebouwde oppervlak in het plangebied. Ten onrechte wordt hieraan in de plantoelichting voorbij gegaan. Daarnaast is niet ingegaan op de gevolgen van de in dit plan voorziene bebouwing voor de waterhuishouding, aldus appellanten. 2.8.1.    Verweerder stelt dat in het plan voldoende mogelijkheden zijn opgenomen voor het realiseren van waterberging. Voorts zal in overleg met het Hoogheemraadschap worden bezien of de waterhuishouding niet negatief wordt beïnvloed door de afvoer van hemelwater. Ook worden de ontwikkelingen getoetst aan de eisen die worden gesteld vanuit de aansluit- en lozingsvergunning, aldus verweerder. 2.8.2.    Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder c, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: het Bro 1985) gaan een bestemmingsplan alsmede een ontwerp daarvoor vergezeld van een toelichting, waarin zijn neergelegd een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. 2.8.3.    Uit artikel 12, tweede lid, aanhef en onder c, van het Bro 1985 volgt dat in de toelichting op het (ontwerp-)plan dient te worden ingegaan op de gevolgen van het voorliggende plan voor de waterhuishouding. Volgens de plantoelichting geldt als algemeen criterium voor ruimtelijke plannen dat minimaal het zogeheten stand still-beginsel moet worden gehanteerd, dat inhoudt dat de waterhuishouding niet mag verslechteren. Voor ontwikkelingen in het bestemmingsplan geldt dat de aanleg van extra verharding ten opzichte van de situatie bij het opstellen van het plan, niet mag leiden tot extra afvoer van hemelwater naar de riolering of naar het oppervlaktewatersysteem, tenzij er compenserende maatregelen worden genomen, aldus de plantoelichting. Ten aanzien van het ontwerp-plan is een positief advies uitgebracht door Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, waarbij is overwogen dat het plan voldoet aan het bovengenoemde standstill-beginsel. Dit advies is opgenomen in de plantoelichting. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat niet is voldaan aan artikel 12, tweede lid, aanhef en onder c, van het Bro 1985. Overigens is het vastgestelde plan ten opzichte van het ontwerp-plan in die zin gewijzigd dat het aantal toegelaten woningen aan de 's Gravensloot is verlaagd van 8 naar 4 woningen en dat aan het plandeel betreffende woon-/zorgcomplex 't Oude Landt een kleiner bebouwingsvlak is toegekend. Voor zover appellanten hebben gesteld dat de waterhuishouding in het plangebied reeds is verslechterd door eerdere ontwikkelingen, overweegt de Afdeling dat dit los staat van het onderhavige plan en derhalve niet tot het oordeel leidt dat dit plan uit een oogpunt van waterhuishouding onaanvaardbaar is. Gelet op het voorgaande slaagt het betoog van appellanten niet. De Brediusschuur en de educatieve tuin 2.9.        Appellanten stellen dat de Brediusschuur en de educatieve tuin ten onrechte niet als zodanig in het plan zijn bestemd. De doeleinden-omschrijving van de toegekende bestemming "Maatschappelijke doeleinden (M)" is ten onrechte dermate ruim geformuleerd dat het plan niet in de weg staat aan de vestiging van andere functies, aldus appellanten. 2.9.1.    Verweerder stelt dat de bestemming "Maatschappelijke doeleinden (M)" ook van toepassing is op educatieve instellingen en dat deze bestemming voldoende kan zijn voor de Brediusschuur en de educatieve tuin. Voorts adviseert hij het gemeentebestuur om de milieu-educatieve doelstelling van de Brediusschuur en de educatieve tuin op te nemen in het Beheerplan Park Bredius. 2.9.2.    Ter zitting heeft de gemeenteraad verklaard dat een functiewisseling ter plaatse van de Brediusschuur en de educatieve tuin niet wenselijk wordt geacht. In zoverre is het plan niet in overeenstemming met hetgeen door de gemeenteraad wordt beoogd. Blijkens het bestreden besluit heeft verweerder dit onderkend, maar heeft hij daaraan ten onrechte geen gevolgen verbonden. Gelet hierop is het plan op dit punt vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.   Door het plan niettemin goed te keuren, heeft verweerder gehandeld in strijd met artikel 10:27 van de Awb. Overige bezwaren 2.10.    Appellanten stellen dat aan de vaststelling van het plan ten onrechte financiële overwegingen ten grondslag hebben gelegen. Verder stellen zij dat in vergelijking met het vorige plan ten onrechte veel groen, natuurbeleving en recreatiemogelijkheden verloren zijn gegaan. 2.10.1.    Verweerder ziet geen reden om aan te nemen dat geen objectieve besluitvorming over het plan heeft plaatsgevonden. Voorts stelt hij dat voor het grootste deel van het plangebied sprake is van een beheerssituatie. De natuur- en recreatiemogelijkheden in het Brediuspark zijn met het plan nagenoeg niet gewijzigd, aldus verweerder. 2.10.2.    Blijkens het raadsbesluit, gelezen in samenhang met het voorstel van het college van burgemeester en wethouders, heeft de gemeenteraad in zijn besluitvorming omtrent het plan mede betrokken dat de gronden van de voorziene woningen aan de 's Gravensloot reeds zijn verkocht. Uit het voorstel blijkt echter ook dat het aantal voorziene woningen in vergelijking met eerdere plannen aanzienlijk is verkleind. Voorts is gebleken dat de desbetreffende gronden reeds eerder bebouwd zijn geweest ten behoeve van een zwembad. Daarnaast heeft de gemeenteraad zich op het standpunt gesteld dat de woningen een logische afronding van de nabijgelegen bebouwing vormen. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat op dit punt financiële belangen van doorslaggevend belang zijn geweest bij de vaststelling van het plan. Ten slotte hebben appellanten niet nader gemotiveerd dat het plan leidt tot een zodanige afbreuk aan groen, natuurbeleving en recreatiemogelijkheden, dat verweerder in verband daarmee niet in redelijkheid heeft kunnen instemmen met het plan. Conclusie 2.11.    Uit hetgeen is overwogen in 2.6.5. volgt dat het beroep in zoverre gegrond is, zodat het bestreden besluit ten aanzien van de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden (W)" betreffende de 4 woningen aan de 's Gravensloot en het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden (M)" betreffende woon-/zorgcomplex 't Oude Landt, wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb dient te worden vernietigd.    Uit hetgeen is overwogen in 2.7.4. volgt dat het beroep ook in zoverre gegrond is, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb dient te worden vernietigd, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan voornoemde plandelen.    Uit hetgeen is overwogen in 2.9.2. volgt dat het beroep in zoverre gegrond is, zodat het bestreden besluit ten aanzien van de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden (M)" betreffende de Brediusschuur en de educatieve tuin, wegens strijd met  artikel 10:27 van de Awb dient te worden vernietigd.    Voor het overige is het beroep van appellanten, voor zover ontvankelijk, ongegrond. 2.12.     Uit het bovenstaande volgt dat rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is ten aanzien van het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden (W)" betreffende de 4 woningen aan de 's Gravensloot, het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden (M)" betreffende woon-/zorgcomplex 't Oude Landt, zodat de Afdeling aanleiding ziet om goedkeuring te onthouden aan deze plandelen. Gelet hierop bestaat geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit wat betreft deze plandelen in stand te laten, zoals bedoeld in 2.6.6. Voorts volgt uit het bovenstaande dat rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is ten aanzien van het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden (M)" betreffende de Brediusschuur en de educatieve tuin, zodat de Afdeling aanleiding ziet om ook aan dit plandeel goedkeuring te onthouden. 2.13.    Ter voorkoming van ongewenste gevolgen voor de mogelijke archeologische waarden in de periode totdat het nieuw vast te stellen plan als bedoeld in artikel 30 van de WRO, in werking is getreden, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 28, vierde lid, van de WRO, het aanlegvergunningenstelsel zoals opgenomen in artikel 15 van de planvoorschriften, van overeenkomstige toepassing te verklaren op de gronden van het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden (W)" betreffende de 4 woningen aan de 's Gravensloot en de gronden van het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden (M)" betreffende woon-/zorgcomplex 't Oude Landt. Gelet op hetgeen in 2.6.6. is overwogen met betrekking tot het nieuwe luchtkwaliteitonderzoek alsmede in verband met het maatschappelijk belang van de uitbreiding van woon-/zorgcomplex 't Oude Landt, ziet de Afdeling voorts aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen. Deze voorlopige voorziening houdt in dat het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden (M)" betreffende woon-/zorgcomplex 't Oude Landt wordt goedgekeurd tot de inwerkingtreding van het nieuw vast te stellen plan als bedoeld in artikel 30 van de WRO. Gelet op het voorgaande kan na openbaarmaking van deze uitspraak de procedure voor het verlenen van een bouwvergunning voor de uitbreiding van woon-/zorgcomplex 't Oude Landt worden aangevangen, doch is tevens een aanlegvergunning vereist, voor zover ten behoeve van die uitbreiding werken en werkzaamheden worden uitgevoerd zoals bedoeld in artikel 15, derde lid, van de planvoorschriften. Proceskosten 2.14.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het beroep -    tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden (W)" betreffende 4 woningen aan de 's Gravensloot, voor zover het beroep is ingediend door de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, afdeling Stichting Hollands Polderland; -    tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden (M)" betreffende woon-/zorgcomplex 't Oude Landt, voor zover het beroep is ingediend door de Werkgroep Vrienden van 's Gravensloot; -    tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden (M)" betreffende de Brediusschuur en de educatieve tuin, voor zover het beroep is ingediend door de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, afdeling Stichting Hollands Polderland en de Werkgroep Vrienden van 's Gravensloot, niet-ontvankelijk; II.    verklaart het beroep, voor zover ontvankelijk, gedeeltelijk gegrond; III.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht van 16 mei 2006, kenmerk 2006REG001344i, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan; A.    het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden (W)" betreffende de gronden voor de 4 woningen aan de 's Gravensloot; B.    het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden (M)" betreffende de gronden van woon-/zorgcomplex 't Oude Landt; C.    het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden (M)" betreffende de gronden van de Brediusschuur en de educatieve tuin; IV.    onthoudt goedkeuring aan de onder III. genoemde plandelen; V.    bepaalt dat het aanlegvergunningenstelsel zoals opgenomen in artikel 15 van de planvoorschriften van toepassing is op de gronden als genoemd onder III., onder A. en B.; VI.    bepaalt dat de onderdelen IV. en V. van deze uitspraak in de plaats treden van het besluit, voor zover dit is vernietigd; VII.    verklaart het beroep voor het overige ongegrond; VIII.    treft de voorlopige voorziening dat het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden (M)" betreffende woon-/zorgcomplex 't Oude Landt wordt goedgekeurd; deze voorlopige voorziening vervalt met de inwerkingtreding van het nieuw vast te stellen plan ingevolge artikel 30 van de WRO; IX.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Utrecht tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 660,63 (zegge: zeshonderdzestig euro en drieënzestig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Utrecht aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; X.    gelast dat de provincie Utrecht aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. G.N. Roes, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van Staat. w.g. Van Buuren    w.g. De Rooy Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2007 417-516.