
Jurisprudentie
BB4282
Datum uitspraak2007-09-26
Datum gepubliceerd2007-09-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701825/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-09-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701825/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 30 januari 2007 heeft verweerder aan de provincie Utrecht vergunning verleend voor het onttrekken van maximaal 165 m³ grondwater per uur ten behoeve van de aanleg van een fietstunnel onder Rijksweg A28 tussen Leusden en Amersfoort. Dit besluit is op 7 februari 2007 ter inzage gelegd.
Uitspraak
200701825/1.
Datum uitspraak: 26 september 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de vereniging "Vereniging van Eigenaren Verdiweg 61 t/m 181" en
2. de vereniging "Vereniging van Eigenaren Otelloplaats 2 t/m 102", beide gevestigd te Amersfoort,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 januari 2007 heeft verweerder aan de provincie Utrecht vergunning verleend voor het onttrekken van maximaal 165 m³ grondwater per uur ten behoeve van de aanleg van een fietstunnel onder Rijksweg A28 tussen Leusden en Amersfoort. Dit besluit is op 7 februari 2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 12 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde datum, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 11 april 2007.
Bij brief van 1 mei 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 augustus 2007, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. W.J. de Vries-Mulder, advocaat te Amersfoort, J.N. Froege, F. Poolhout en G. Meijer, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. M.B. van der Meer en A.W. Groters, beiden ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten geen zienswijzen naar voren te hebben gebracht.
2.2. Appellante sub 2 heeft geen zienswijzen tegen het ontwerp van het besluit ingebracht. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan appellante sub 2 redelijkerwijs niet kan worden verweten geen zienswijzen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep voor zover dit is ingesteld door appellante sub 2 niet-ontvankelijk is.
2.3. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Grondwaterwet is het verboden grondwater te onttrekken of water te infiltreren, tenzij daarvoor door gedeputeerde staten een vergunning is verleend.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kunnen - voor zover hier van belang - aan de vergunning voorschriften worden verbonden ter bescherming van bij het grondwaterbeheer betrokken belangen.
2.4. Blijkens de stukken vindt de onderhavige grondwateronttrekking plaats op een afstand van ongeveer 200 meter van het appartementencomplex van appellante sub 1.
2.5. Appellante sub 1 stelt dat ten onrechte is nagelaten een beperkend voorschrift op te nemen inhoudende dat eerst van de vergunning gebruik mag worden gemaakt nadat de bouwvergunning ten behoeve van de fietstunnel in werking is getreden. Een dergelijk voorschrift zou dienen ter voorkoming van nodeloze schade aan de natuur voor het geval de aanleg van de fietstunnel uiteindelijk geen doorgang zou vinden. Appellante sub 1 wijst hierbij op het mogelijk afsterven van bomen als gevolg van uitdroging door daling van de grondwaterspiegel.
2.6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de vergunning voor de hier aan de orde zijnde grondwateronttrekking conform de daaraan gestelde wettelijke vereisten tot stand is gekomen.
2.7. De Afdeling overweegt dat er geen coördinatieregeling geldt op basis waarvan de vergunningverlening op grond van de Grondwaterwet en de Woningwet op elkaar moeten worden afgestemd. Terecht heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat een aanvraag om een vergunning voor een grondwateronttrekking alleen kan worden geweigerd indien de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen hieraan in de weg staan. De door appellante sub 1 aangevoerde gronden hebben grotendeels betrekking op het verloop van de bouw- en kapprocedure en maken in zoverre geen deel uit van de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen. De desbetreffende gronden kunnen bij de beoordeling van het onderhavige besluit dan ook geen rol spelen. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting moet het er voorts voor worden gehouden dat de litigieuze grondwateronttrekking op zichzelf niet tot het afsterven van bomen in de omgeving behoeft te leiden. Tijdens de zitting is namens verweerder overigens uitdrukkelijk verklaard dat niet zal worden begonnen met het onttrekken van grondwater rond de aan te leggen fietstunnel zolang de bouwvergunning nog niet is afgegeven.
Het betoog van appellante sub 1 treft geen doel.
2.8. Het beroep is deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep voor zover dit is ingesteld door appellante sub 2 niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep voor zover dit is ingesteld door appellante sub 1 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
Het Lid van de enkelvoudige kamer w.g. Sparreboom
is verhinderd de uitspraak ambtenaar van Staat
te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2007
195-209.