
Jurisprudentie
BB4281
Datum uitspraak2007-09-26
Datum gepubliceerd2007-09-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701770/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-09-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701770/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 23 januari 2007 heeft verweerder, voor zover hier van belang, twee zogenoemde controlevoorschriften verbonden aan een vergunning als bedoeld in de Wet milieubeheer van [vergunninghouder] voor het veranderen van een loonwerkbedrijf op het adres [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 30 januari 2007 ter inzage gelegd.
Uitspraak
200701770/1.
Datum uitspraak: 26 september 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 januari 2007 heeft verweerder, voor zover hier van belang, twee zogenoemde controlevoorschriften verbonden aan een vergunning als bedoeld in de Wet milieubeheer van [vergunninghouder] voor het veranderen van een loonwerkbedrijf op het adres [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 30 januari 2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 8 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 9 maart 2007, beroep ingesteld.
Bij brief van 17 april 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 augustus 2007, waar verweerder, vertegenwoordigd door drs. L.J.M. Selen, ambtenaar van de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8.11, derde lid, van de Wet milieubeheer worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.
Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepaling komt verweerder een zekere beoordelingsvrijheid toe.
Ingevolge artikel 8.12, eerste lid, van de Wet milieubeheer geven de aan een vergunning te verbinden voorschriften de doeleinden aan, die de vergunninghouder in het belang van de bescherming van het milieu op een door hem te bepalen wijze dient te verwezenlijken.
In het vierde lid van artikel 8.12 is bepaald dat, voor zover aan een vergunning voorschriften worden verbonden als bedoeld in het eerste en tweede lid, daaraan in ieder geval ook voorschriften worden verbonden, inhoudende dat:
a. moet worden bepaald of aan de eerstbedoelde voorschriften wordt voldaan, waarbij de wijze van bepaling wordt aangegeven, die ten minste betrekking heeft op de methode en de frequentie van de bepaling en de procedure voor de beoordeling van de bij die bepaling verkregen gegevens en die tevens betrekking kan hebben op de organisatie van die bepalingen en beoordelingen en op de registratie van die gegevens en de resultaten van die beoordelingen;
b. de bij die bepaling verkregen gegevens aan het bevoegd gezag moeten worden gemeld of ter inzage gegeven of anderszins ter beschikking worden gesteld van het bevoegd gezag.
2.2. Bij haar uitspraak van 20 december 2006, no. 200605039/1, heeft de Afdeling het beroep van appellanten tegen het besluit van 6 juni 2006, waarbij verweerder aan [vergunninghouder] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer heeft verleend voor het veranderen van zijn loonwerkbedrijf, gegrond verklaard en dit besluit vernietigd voor zover verweerder heeft nagelaten een voorschrift aan de vergunning te verbinden, inhoudende dat op een daarbij aan te geven wijze moet worden bepaald of aan voorschrift 1.1, tweede volzin, wordt voldaan.
Ter uitvoering van deze uitspraak heeft verweerder bij zijn besluit van 23 januari 2007 de voorschriften 1.5 en 1.6 vastgesteld.
2.3. Appellanten, eigenaren van een in de omgeving van het loonwerkbedrijf gelegen woning, voeren tegen het besluit van 23 januari 2007 aan dat met deze nieuwe voorschriften nog altijd niet is voldaan aan het gestelde in artikel 8.12, vierde lid, van de Wet milieubeheer. Zo is volgens hen niets bepaald over de methode waarmee gecontroleerd moet worden of het doelvoorschrift nageleefd wordt, terwijl de beoordelingsprocedure, de registratiewijze en de ter beschikkingstelling van de gegevens aan verweerder evenmin zouden zijn vastgesteld. Gelet op de wisselende aard van het loofafval, volstaat volgens appellanten een eenmalige controle niet, maar zal er vaker gecontroleerd moeten worden.
2.4. Verweerder heeft in zijn verweerschrift en ter zitting aangegeven dat hij de regionale handhavingsdienst Venray goed in staat en voldoende professioneel acht om vast te stellen of buiten de inrichting sprake is van geurhinder en hierover rapport uit te brengen. Volgens verweerder is het dan ook niet noodzakelijk om expliciet een bepalingsmethode of een registratiewijze in een voorschrift te verwoorden. Verweerder geeft toe dat het wellicht de voorkeur zou hebben genoten in de nieuwe voorschriften te bepalen dat een rapport van de controle door de regionale handhavingsdienst Venray aan verweerder moet worden overgelegd. Volgens verweerder is dit echter niet per se noodzakelijk omdat toch alle rapporten van de regionale handhavingsdienst Venray, voor zover betrekking hebbend op zijn grondgebied, aan hem worden toegezonden.
2.5. In rechtsoverweging 2.3.3. van haar uitspraak van 20 december 2006, nr. 200605039/1, heeft de Afdeling overwogen dat op grond van artikel 8.12, vierde lid, van de Wet milieubeheer aan de vergunning, voor zover daaraan doelvoorschriften zijn verbonden, tevens controlevoorschriften moeten worden verbonden, waarbij voor de bepaling of aan een doelvoorschrift wordt voldaan overigens veelal met een eenmalige controlemeting kan worden volstaan.
Geconstateerd moet worden dat de thans vastgestelde voorschriften 1.5 en 1.6 inderdaad in een eenmalige controlemeting voorzien. De Afdeling ziet, gelet op het kleinschalige karakter van de inrichting en hetgeen in de uitspraak van 20 december 2006 is overwogen, geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder hiermee niet had mogen volstaan. Er bestaat onvoldoende grond voor de conclusie dat de voorschriften 1.5 en 1.6 zich niet verdragen met artikel 8.12, vierde lid, van de Wet milieubeheer.
Het betoog van appellanten treft geen doel.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
Het Lid van de enkelvoudige kamer w.g. Sparreboom
is verhinderd de uitspraak ambtenaar van Staat
te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2007
195-209.