
Jurisprudentie
BB4280
Datum uitspraak2007-09-26
Datum gepubliceerd2007-09-26
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701675/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-09-26
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701675/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit, bekendgemaakt op 1 oktober 2004, heeft het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland (hierna: het college) aan [vergunninghouder] (hierna: het bouwbedrijf) bouwvergunning verleend voor de bouw van een woning op het perceel [locatie] in [plaats] (hierna: de woning).
Uitspraak
200701675/1.
Datum uitspraak: 26 september 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/1357 van de rechtbank Leeuwarden van 26 januari 2007 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland.
1. Procesverloop
Bij besluit, bekendgemaakt op 1 oktober 2004, heeft het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland (hierna: het college) aan [vergunninghouder] (hierna: het bouwbedrijf) bouwvergunning verleend voor de bouw van een woning op het perceel [locatie] in [plaats] (hierna: de woning).
Bij brief van 27 april 2006 heeft het college aan appellanten meegedeeld dat het elektronisch verzonden bericht van 22 september 2004 niet in behandeling wordt genomen als bezwaarschrift.
Bij uitspraak van 26 januari 2007, verzonden op 29 januari 2007, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 5 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 6 maart 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 4 april 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 4 mei 2007 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2007, waar appellanten in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Jukema, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.
2.2. Appellanten hebben betoogd dat de uitkomst van deze procedure van belang is voor een bij de Raad van Arbitrage voor de Bouw aanhangig gemaakt geschil met het bouwbedrijf over een boetebeding, opgenomen in een overeenkomst met dat bedrijf.
Ter zitting hebben appellanten evenwel te kennen gegeven inmiddels volledig door voormelde raad in het gelijk te zijn gesteld. Dit heeft tot gevolg dat zij geen belang meer hebben bij beoordeling van hun hoger beroep. De klacht van appellanten over de wijze waarop het college zich jegens hen in deze procedure heeft gedragen, waarmee tevens wordt beoogd die gedragingen in de toekomst te voorkomen, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het rechtsmiddel van hoger beroep leent zich niet voor het geven van een oordeel over die klacht. De vraag of het college moet worden veroordeeld in de proceskosten is naar vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 september 2002, nr. 200102917/1, www.raadvanstate.nl en AB 2003, 41) onvoldoende aanleiding om het hoger beroep te beoordelen.
2.3. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. C.J.M. Schuyt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Huijben
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2007
313-544.