Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4267

Datum uitspraak2007-07-16
Datum gepubliceerd2007-09-26
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-000587-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Jeugdstrafrecht. Verdachte pleegt met anderen ernstige overvallen op woningen. Hof wijkt gemotiveerd af van de gedragskundige adviezen om een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen en legt in plaats daarvan de maximale jeugddetentie op met een voorwaardelijke PIJ-maatregel. De maximale jeugddetentie bedraagt, indien sommige delicten zijn begaan voor het 16de jaar en andere delicten toen de verdachte 16 jaar was, 24 maanden (art. 77i, lid 1, WvSr).


Uitspraak

Parketnummer : 20-000587-07 Uitspraak : 16 juli 2007 TEGENSPRAAK Gerechtshof 's-Hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Roermond van 5 februari 2007 in de strafzaak met parketnummer 04-650046-06 tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [1990], thans verblijvende in Rijksbehandelinrichting voor Jeugdigen De Hunnerberg te 6522 CH Nijmegen, Berg en Dalseweg 287, Nijmegen. Hoger beroep De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de eerste rechter integraal zal bevestigen. Vonnis waarvan beroep Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de kwalificatie van het bewezen verklaarde en de opgelegde straf en maatregel. De kwalificatie behoort te luiden als hieronder vermeld. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde onder 1 is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 312, eerste lid en tweede lid, aanhef en onder 2°, juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Het bewezen verklaarde onder 2 is telkens voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 311, aanhef en onder 4° en 5°, juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Het bewezen verklaarde onder 3 is telkens voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 317, eerste en derde lid, juncto artikel 312, tweede lid onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht. Het bewezen verklaarde onder 4 primair is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 317, eerste en derde lid, juncto artikel 312, tweede lid onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht. Het bewezen verklaarde onder 5 is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 311, eerste lid, aanhef en onder 4° en 5°, juncto de artikelen 310 en 45 van het Wetboek van Strafrecht. Het bewezen verklaarde onder 6 primair is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 317, eerste en derde lid, juncto artikel 312, tweede lid onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht. Het bewezen verklaarde onder 7 is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 312, eerste lid en tweede lid, aanhef en onder 2°, juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Het bewezen verklaarde onder 8 primair is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 312, eerste lid en tweede lid, aanhef en onder 2°, juncto de artikelen 310 en 45 van het Wetboek van Strafrecht. Het bewezen verklaarde onder 9 primair is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 312, eerste lid en tweede lid, aanhef en onder 2°, juncto de artikelen 310 en 45 van het Wetboek van Strafrecht. Het bewezen verklaarde onder 10 primair is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 312, eerste lid en tweede lid, aanhef en onder 2°, juncto de artikelen 310 en 45 van het Wetboek van Strafrecht. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Strafbaarheid van de verdachte Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde. Op te leggen straf of maatregel Verdachte is ex artikel 77s, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht onderzocht door twee gedragsdeskundigen uit verschillende disciplines, te weten mevrouw P.M.F. Brookhuis, GZ-psychologe, en mevrouw G.C.G.M. Broekman, kinder- en jeugdpsychiater. Conclusies mevrouw Brookhuis Mevrouw Brookhuis (rapport Pro Jusitita d.d. 31 augustus 2006) omschrijft verdachte als een jongen bij wie een anti-sociale scheefgroei is op te merken. Er is een egocentrische gerichtheid bij gebrek aan empathie en onvoldoende gewetensvolheid. De indruk is dat een basisgevoel van onveiligheid, bij innerlijke onmacht omtrent het gevoel in de steek gelaten te zijn (met name door de biologische vader) zich in oppervlakkigheid – bij gerichtheid op materiële verrijking – heeft vertaald. Een gebrekkige ontwikkeling is in beeld gekomen waarbij sprake is van een lacunair geweten en een gebrekkig empathisch vermogen. Doordat betrokkene zich onvoldoende kan inleven in de ander, onvoldoende stilstaat bij de gevolgen die zijn grensoverschrijdend gedrag voor de ander kan hebben, loopt hij eerder gevaar over grenzen (van zichzelf en anderen) heen te gaan. Bovendien is hij gevoelig voor nieuwe prikkels, spanning. Betrokkene staat onvoldoende sterk in zijn schoenen, en kan moeilijk nee zeggen, met name niet als die ander hem in zijn gevoel “triggert” of uitlacht of in zijn gevoel onder druk zet. Er is wel spijtreflectie, maar deze imponeert als vluchtig. Mevrouw Brookhuis concludeert dat betrokkene in beeld komt als een jongen bij wie van een gedragsstoornis te spreken is en van scheefgroei in anti-sociale richting. Vanaf dertienjarige leeftijd is sprake van grensoverschrijdend gedrag, en van toename in geweld. Ten tijde van het tenlastegelegde was sprake van voornoemde persoonlijkheidsproblematiek, bij weinig empathie en weinig compassie met de slachtoffers, alsook bij een onverschillige houding ten aanzien van mijn en dijn. Betrokkene lijkt zowel onder invloed van zijn vrienden initiatieven te kunnen tonen tot in casu (deelname aan) geweld, als ook uit eigen initiatief daartoe te kunnen komen. Van de zijde van betrokkene ging het ten tijde van het tenlastegelegde om het verkrijgen van geld, en eventueel waardevolle spullen. Betrokkene wilde over meer geld kunnen beschikken, teneinde dezelfde spullen te kunnen kopen als zijn vrienden. Betrokkene is zich wel bewust van het overschrijden van grenzen, maar dit imponeert niet als gewetensvol, mede doordat hij primair gericht blijkt op de eigen leefsituatie en belangen. Gegeven de problematiek kan betrokkene worden beschouwd als ten tijde van het tenlastegelegde in onvoldoende mate tot overzicht en bijsturing van het gedrag in staat, in een mate dat betrokkene ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde in verminderde mate toerekeningsvatbaar kan worden geacht. Conclusies mevrouw Broekman Mevrouw Broekman (rapport Pro Justitia d.d. 23 augustus 2006) omschrijft verdachte als iemand waaraan te weinig grenzen zijn gesteld, waardoor hij – onrijp als hij nog was – als adolescent teveel op eigen kompas heeft moeten varen. De kindsgebonden factoren, zoals gemakkelijke beïnvloeding en afhankelijkheid, hebben bijgedragen tot het ontstaan antisociaal gedrag. Met het intreden van de pubertijd ontstaat klinisch het beeld van een (agressieve) regulatiestoornis, waarbij de afhankelijke en antisociale kenmerken in de persoonlijkheid zich gaandeweg steeds sterker profileren. Emoties, driften en spanningen kunnen niet langer meer worden beteugeld, met als gevolg hiervan tekortschietende egofuncties, waarbij het gebrek aan vaardigheden in de omgang met conflicten, zowel intern als extern, in het gedrag merkbaar wordt. Mevrouw Broekman concludeert dat er bij onderzochte sprake is van een antisociale gedragsstoornis (conduct disorder, beginnend in de adolescentie) waaraan pedagogische en affectieve tekorten ten grondslag liggen, met als belangrijkste kenmerken een verstoorde agressieregulatie, gemakkelijke beïnvloeding en een lacunaire gewetensvorming. De persoonlijkheid ontwikkelt zich in de richting van een a-typische persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke en antisociale kenmerken. Deze stoornis van de geestvermogens was van invloed op het gedragspatroon van onderzochte ten tijde van het tenlastegelegde. Omdat de agressieve impulsen van onderzochte als gevolg van zijn onrijpe afweermechanismen niet afgewend kunnen worden, ontstaat controleverlies en neemt hij het recht in eigen handen de ander onheus te bejegenen met het tenlastegelegde tot gevolg. Het tenlastegelegde zou hem in licht verminderde mate moeten worden toegerekend en onderzochte is derhalve als licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Conclusie gerechtshof Het hof neemt bovenstaande conclusies en de gronden waarop zij berusten van de gedragsdeskundigen Brookhuis en Broekman over, en maakt deze tot de zijne. Maatregel De gedragsdeskundigen Brookhuis en Broekman adviseren om verdachte de (onvoorwaardelijke) maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ) op te leggen, en hem te plaatsen in een omgeving waarin hij voortdurend wordt gestructureerd (Broekman) en waarin hem begeleiding en structuur kan worden geboden in woning, scholing/werk en vrije tijd (Brookhuis). Een behandeling in een gesloten setting garandeert voldoende intensieve begeleiding en controle, alsmede discipline en dagstructuur (Brookhuis). Behandeling in een ambulante setting wordt niet haalbaar beschouwd (Broekman). De advocaat-generaal heeft de oplegging van de PIJ-maatregel gevorderd. Mevrouw P. van Oijen, medewerker van de Jeugdreclassering en vast begeleider van verdachte, heeft in haar rapport met bijlagen d.d. 28 juni 2007 en ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 2 juli 2007 aangegeven het oneens te zijn met de conclusies van de gedragsdeskundigen. Tevens is zij het oneens met het advies tot het opleggen van de (onvoorwaardelijke) PIJ-maatregel. Mevrouw van Ooijen geeft in haar rapport aan dat verdachte (na zijn detentie) thuis de nodige structuur zal krijgen en dat hij die in het verleden ook heeft gekregen van zijn betrokken moeder en stiefvader, dat er in het dagelijks leven van verdachte geen sprake is van agressieproblematiek en dat verdachte tijdens de voorlopige hechtenis in Rijksinrichting “De Hunnerberg” geen enkele keer agressief gedrag heeft vertoond, dat verdachte heeft deelgenomen aan drie “Echt Recht-conferenties” en zijn slachtoffers een excuusbrief heeft gestuurd en/of gesprekken heeft gevoerd met (familieleden van) zijn slachtoffers. Mevrouw Van Oijen geeft aan dat verdachte door de gesprekken met de slachtoffers (nog) meer spijt heeft van zijn gedrag en is hij er zich van bewust wat de consequenties zijn van zijn gedrag voor de slachtoffers. Mevrouw Van Oijen geeft aan dat verdachte gedurende zijn huidige verblijf in “De Hunnerberg” ook op andere terreinen zijn leven een positieve wending heeft gegeven, te weten door het volgen van scholing en het lopen van stage. Mevrouw Van Oijen adviseert om verdachte een (deels voorwaardelijke) jeugddetentie op te leggen, waarbij als bijzondere voorwaarde verplichte begeleiding door de Jeugdreclassering zou moeten worden opgelegd, alsmede een verplichte deelname aan het ITB-HKJ-traject voor de duur van zes maanden. Het ITB-HKJ-traject zal verdachte na zijn detentie helpen met de overgang van het regime van “De Hunnerberg naar het dagelijkse leven – onder meer door controle door de politie en wekelijks contact met de Jeugdreclassering - terwijl verdachte ook na het doorlopen van het ITB-HKJ-traject begeleid zal worden door de Jeugdreclassering. De beschouwingen en conclusie van mevrouw Van Oijen zijn ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 2 juli 2007 onderschreven door de heer M.A.N.L. Vogels, orthopaedagoog en gedragsdeskundige van “De Hunnerberg”. De verdediging heeft het hof verzocht om oplegging van de PIJ-maatregel in voorwaardelijke vorm, een en ander zoals door mevrouw Van Oijen en de heer Vogels is geadviseerd. Het hof overweegt als volgt. De positieve ontwikkeling van de verdachte in “De Hunnerberg” bevestigt de conclusie van de rapporteurs Brookhuis en Broekman dat de verdachte baat heeft bij een gestructureerde omgeving. Gelet op de progressie van de verdachte tijdens zijn detentie in “De Hunnerberg” – waarvan is gebleken uit het schriftelijk rapport d.d. 28 juni 2007 van mevrouw P. van Oijen en de daarbij gevoegde eerdere rapportages van haar hand en van “De Hunnerberg”, alsmede uit de mondelinge toelichting ter terechtzitting van het hof van mevrouw Van Oijen en de heer Vogels voornoemd – waarmee de rapporteurs Brookhuis en Broekman in hun rapporten van augustus 2006 nog geen rekening hebben kunnen houden, acht het hof het verantwoord om thans geen onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. De noodzakelijke structuur en begeleiding wordt naar het oordeel van het hof in voldoende mate bereikt door de combinatie van (i) de maximale jeugddetentie van vierentwintig maanden, (ii) gevolgd door deelname aan het eveneens strak gestructureerde en gecontroleerde ITB-HKJ-traject gedurende zes maanden en (iii) toezicht door de Jeugdreclassering gedurende de maximale proeftijd van twee jaren, (iv) een en ander in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Jeugddetentie Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met het feit dat het bewezenverklaarde verdachte in licht verminderde mate moet worden toegerekend, conform de door het hof onderschreven conclusies van de gedragsdeskundigen Brookhuis en Broekman. Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming – te weten jeugddetentie voor de duur van 24 maanden – met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met: • de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; • de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder ter zake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld op 17 oktober 2005 (parketnummer 20-008610-05) en reeds op 7 januari 2006 (feit 7) een nieuw soortgelijk strafbaar feit heeft gepleegd; • het groot aantal strafbare feiten en het gewelddadig karakter van al die feiten en het groot aantal slachtoffers dat daarbij betrokken is; • de zware verwondingen (heupbreuk) bij het slachtoffer [benadeelde 1], waardoor [benadeelde 1] eerst in een ziekenhuis en daarna in een verpleegtehuis moest worden opgenomen, en hij door zijn verwondingen niet meer zelfstandig kan wonen (zie voegingsformulier [benadeelde 1]); • het feit dat verdachte en zijn medeverdachte er niet voor zijn teruggeschrokken om mensen in hun eigen woning – die als veilige plaats zou moeten gelden – te overvallen, waarbij de daders geen rekening hebben gehouden met de hoogbejaarde leeftijd van de heer [benadeelde 1] en gevorderde leeftijd van de heer [benadeelde 4], of een ander slachtoffer ongekleed haar woonkamer hebben ingesleurd; • in veel gevallen zijn de daders met geweld een woning binnengedrongen, werden de slachtoffers op de grond gegooid en in bedwang gehouden of onder druk gezet door een wapen tegen het hoofd te zetten en hen daarmee te bedreigen of te slaan. Soms werd bij het verlaten van de woning de telefoonkabel kapot getrokken, zodat het slachtoffer geen hulp per telefoon kon inroepen; • zoals blijkt uit de aangiften en voegingsformulieren zijn veel slachtoffers blijvend angstig en voelen zij zich onzeker en onveilig; • het gaat om lafhartige overvallen waarbij de daders zich – enkel om geldelijk gewin te kunnen behalen – richtten op weinig weerbare slachtoffers. Het hof overweegt hierbij met betrekking tot de ten hoogste op te leggen jeugddetentie als volgt. Ingevolge artikel 77i, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is de duur van de jeugddetentie voor degene die ten tijde van het begaan van het misdrijf de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, ten hoogste twaalf maanden en overigens ten hoogste vierentwintig maanden. In het onderhavige geval zijn ten laste van de verdachte tien misdrijven bewezen verklaard. Daarvan zijn de feiten 1, 2 (deels), 3, 7, 8, 9 en 10 begaan toen de verdachte vijftien jaar was en de overige feiten toen hij zestien jaar was. De strekking van het genoemde artikel 77i, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is dat het strafmaximum vierentwintig maanden is indien de verdachte één of meer feiten heeft begaan toen hij zestien jaar of ouder was. Ingevolge artikel 77gg, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht worden meer feiten die als op zichzelf staande handelingen moeten worden beschouwd, voor de toepassing van straffen en maatregelen als één feit aangemerkt. Uit het vorenstaande volgt dat voor alle bewezenverklaarde misdrijven tezamen ten hoogste vierentwintig maanden jeugddetentie kan worden opgelegd. Inbeslaggenomen voorwerpen Met betrekking tot de inbeslaggenomen goederen neemt het hof hier over de overwegingen van de rechtbank onder 11.3 en 11.4 van het vonnis. Schadevergoeding Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partijen [benadeelde 2], [benadeelde 1] en [benadeelde 3] en de schadevergoedingsmaatregelen, neemt het hof hier over de overwegingen van de rechtbank onder 11.6 van het vonnis. Hierbij wordt aangetekend dat [benadeelde 3] zich in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd en daarbij zijn vordering heeft verminderd tot EUR 3.600,-, zijnde het door de rechtbank toegewezen bedrag. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 77a, 77g, 77h, 77l, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 310, 311, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, waarvan beroep ten aanzien van kwalificaties en de opgelegde straf en maatregel en doet in zoverre opnieuw recht. Verklaart dat het onder 1, 2, 3, 4 primair, 5, 6 primair, 7, 8 primair, 9 primair en 10 primair bewezen verklaarde oplevert: 1: Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen 2: Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd. 3: Afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd. 4: Afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen. 5: Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels. 6: Afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft. 7: Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen. 8: Poging tot diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen. 9: Poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen. 10: Poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen. Verklaart verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden. Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de verdachte opgelegde vrijheidsstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Legt op de maatregel van plaatsing van verdachte in een inrichting voor jeugdigen. Bepaalt, dat deze maatregel niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond van het feit dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel na te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd. Stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd zich stelt onder het toezicht van de Jeugdreclassering te van het Bureau Jeugdzorg Limburg te Roermond en zich gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen, door deze instelling te geven in het reclasseringsbelang van verdachte. Stelt voorts als bijzondere voorwaarde dat verdachte aansluitend op zijn detentie zal deelnemen aan het ITB-HKJ-project voor de duur van zes maanden.. Geeft deze instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen. Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten: een luchtdrukpistool, UMAREX 5M.45. Gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten: een weegschaal, kleur zilver, type Champigscale. Met betrekking tot feit 4: Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] toe. Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd te betalen een bedrag van EUR 250,00 (tweehonderdvijftig euro) met dien verstande dat indien en voor zover een mededader van verdachte aan deze vordering heeft voldaan de verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd. Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [benadeelde 2] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [benadeelde 2], wonende te [adres] [woonplaats], aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 (vijf) dagen jeugddetentie. Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte en/of de mededader(s) heeft/hebben voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of de mededader(s) heeft/hebben voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen. Met betrekking tot feit 6: Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] toe. Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd te betalen een bedrag van EUR 4.579,30 (vierduizend vijfhonderdnegenenzeventig euro en dertig cent) met dien verstande dat en indien en voor zover een mededader van verdachte aan deze vordering heeft voldaan de verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd. Het toe te wijzen bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 12 mei 2006 tot de dag der algehele voldoening Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [benadeelde 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [benadeelde 1], wonende te [adres] [woonplaats], aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 4.579,30 (vierduizend vijfhonderdnegenenzeventig euro en dertig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 (dertig) dagen jeugddetentie. Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte en/of de mededader(s) heeft/hebben voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of de mededader(s) heeft/hebben voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen. Met betrekking tot feit 7: Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] toe. Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd te betalen een bedrag van EUR 3.600,00 (drieduizend zeshonderd euro) met dien verstande dat indien en voor zover een mededader van verdachte aan deze vordering heeft voldaan de verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd. Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [benadeelde 3] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [benadeelde 3], wonende te [adres] [woonplaats], aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 3.600,00 (drieduizend zeshonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 (dertig) dagen jeugddetentie. Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte en/of de mededader(s) heeft/hebben voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of de mededader(s) heeft/hebben voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen. Bevestigt het vonnis voor al het overige. Aldus gewezen door mr. B.F. de Poorter, voorzitter, mr. C. Lo-Sin-Sjoe en mr. J.C.A.M. Claassens, in tegenwoordigheid van mr. B.M. Hoekstra, griffier, en op 16 juli 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken. mr. B.F. de Poorter is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.