Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4258

Datum uitspraak2007-09-04
Datum gepubliceerd2007-09-26
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-009181-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bestrijdingsmiddelenwet. 1. De omstandigheid dat het bestrijdingsmiddel is toegelaten door de bevoegde autoriteit van België, brengt niet met zich dat geen voorafgaande toelating hoeft te worden verkregen van de bevoegde autoriteit van Nederland. 2. Wat er ook zij van de inhoudelijke overeenkomst tussen het bestrijdingsmiddel Simazine (hierna: het middel Simazine), zoals dat in België was toegelaten, en het in Nederland vrijgestelde middel Simazin 7777, uit de gebruikte bewijsmiddelen blijkt, dat op de verpakking van het middel Simazine geen Nederlands toelatingsnummer op de verpakking was vermeld. Het middel Simazine voldeed derhalve niet aan artikel 7, aanhef en onder a, van de Regeling samenstelling, indeling, verpakking en etikettering bestrijdingsmiddelen, zodat dit middel reeds om die reden niet onder de Regeling vrijstelling I gewasbeschermingsmiddelen teeltseizoen 2003 viel. 3. Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, leidt het hof af dat verdachte gewasbeschermingsmiddelen heeft afgeleverd en derhalve feitelijk een verkooppunt was, terwijl zij als beheerder van het verkooppunt niet beschikte over een vergunning voor het distribueren van gewasbeschermingsmiddelen. De uitzondering als bedoeld in artikel 1, derde lid, van het Besluit, doet zich hier niet voor. 4. Geen overmacht in de zin van noodtoestand.


Uitspraak

Parketnummer : 20-009181-05 Uitspraak : 4 september 2007 TEGENSPRAAK Gerechtshof 's-Hertogenbosch economische kamer Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de Rechtbank 's-Hertogenbosch van 29 april 2005 in de strafzaak met parketnummer 01-075386-04 tegen: [VERDACHTE], statutair gevestigd te [plaats], [adres]. Hoger beroep De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd, dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte van het onder 5 ten laste gelegde zal vrijspreken en de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde zal veroordelen tot een geldboete van EUR 20.000,-, waarvan EUR 12.500,- voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: 1. zij in of omstreeks de periode van 1 mei 2003 tot en met 31 juli 2003 in de gemeente Eersel, in elk geval in Nederland en/of België, meermalen, althans eenmaal, al dan niet opzettelijk een of meer bestrijdingsmiddel(en), te weten Eloge en/of Goal, waarvan niet bleek, dat dat bestrijdingsmiddel ingevolge de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 was toegelaten, heeft gebruikt; 2. zij in of omstreeks de periode van 1 mei 2003 tot en met 4 september 2003 te Eersel, in elk geval in Nederland en/of België, meermalen, althans eenmaal, al dan niet opzettelijk een bestrijdingsmiddel, te weten Simazine, waarvan niet bleek, dat dat bestrijdingsmiddel ingevolge de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 was toegelaten, heeft afgeleverd en/of gebruikt; 3. zij in of omstreeks de periode van 24 april 2003 tot en met 21 juli 2003 te Eersel, in elk geval in Nederland en/of België, meermalen, althans eenmaal, al dan niet opzettelijk heeft gehandeld in strijd met (een) vastgestelde voorschrift(en) krachtens artikel 5, tweede en/of derde en/of vierde en/of zesde en/of zevende en/of achtste lid, en/of artikel 5a, eerste en/of tweede lid, en/of artikel 9, tweede en/of derde lid van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962, immers heeft zij het bestrijdingsmiddel - Lentagran wp 8793 meermalen althans eenmaal gebruikt op schorseneren en/of uien en/of - Starane 9401 gebruikt op een erf en/of - Roundup eco 400 11553 meermalen, althans eenmaal, gebruikt op een erf en/of - Asulox 5282N gebruikt op schorseneren en/of - Mikado 11813 meermalen, althans eenmaal, gebruikt op schorseneren en/of - Curzate meermalen, althans eenmaal, gebruikt op schorseneren en/of uien en/of - Lido 11108N gebruikt op schorseneren - Gallant 2000 11592, meermalen, althans eenmaal, heeft gebruikt op uien; 4. zij in of omstreeks de periode van 25 april 2003 tot en met 30 november 2003, in de gemeente Eersel, in elk geval in Nederland en/of België, meermalen, althans eenmaal, al dan niet opzettelijk, (een) gewasbeschermingsmiddel(en), te weten Roundup ECON 400, Decis EC/Splenid, MCPA 500 HF, MCPP Duplosan HF en/of MCPP Duplosan Optica HF heeft afgeleverd en/of ter aflevering in voorraad en/of voorhanden heeft gehad, terwijl zij als beheerder van het verkooppunt niet beschikte over een vergunning voor het distribueren van gewasbeschermingsmiddelen; 5. zij in of omstreeks de periode van 1 mei 2003 tot en met 8 juni 2004 in de gemeente Eersel, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, opzettelijk de/een (bedrijfs)factu(u)r(en), zijnde die factu(u)r(en) (een) geschrift(en) dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, althans heeft vervalst hebbende zij, verdachte toen daar opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid vermeld dat het bestrijdingsmiddel Simazin 7777 was gebruikt terwijl het uit België afkomstige Simazine was gebruikt, met het oogmerk om voormelde factu(u)r(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door een ander of anderen te doen gebruiken. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Vrijspraak Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de vertegenwoordiger van verdachte ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde betoogd, dat verdachte niet opzettelijk valsheid in geschrift heeft gepleegd. Hij heeft daartoe aangevoerd, dat hij de Simazine weliswaar uit België heeft gehaald, doch dat hij niet opzettelijk in strijd met de waarheid in het computersysteem heeft vermeld dat het (Nederlandse) Simazin 7777 betrof. De vertegenwoordiger van verdachte heeft in dit kader gewezen op de werking van zijn computeradministratiesysteem, dat productgegevens automatisch aanvult wanneer de eerste letters van een bepaald product worden ingeboekt. Hij heeft daarbij aangegeven, dat hij het voeren van de administratie nog maar pas zelf ter hand had genomen. Aanvankelijk was zijn broer met deze taak belast, maar die is kort voor het ten laste gelegde tijdstip overleden. Het hof acht deze verklaring van de vertegenwoordiger van verdachte geloofwaardig en acht mitsdien het onder 5 ten laste gelegde opzet niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte hiervan wordt vrijgesproken. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. zij in de periode van 1 mei 2003 tot en met 31 juli 2003 in de gemeente Eersel, in elk geval in Nederland, meermalen, opzettelijk bestrijdingsmiddelen, te weten Eloge en Goal, waarvan niet bleek, dat dat bestrijdingsmiddel ingevolge de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 was toegelaten, heeft gebruikt; 2. zij in de periode van 1 mei 2003 tot en met 4 september 2003 te Eersel, in elk geval in Nederland, meermalen, opzettelijk een bestrijdingsmiddel, te weten Simazine, waarvan niet bleek, dat dat bestrijdingsmiddel ingevolge de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 was toegelaten, heeft afgeleverd en/of gebruikt; 3. zij in de periode van 24 april 2003 tot en met 21 juli 2003 te Eersel, in elk geval in Nederland, meermalen, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met (een) vastgestelde voorschrift(en) krachtens artikel 5, tweede en/of derde en/of vierde en/of zesde en/of zevende en/of achtste lid, en/of artikel 5a, eerste en/of tweede lid, en/of artikel 9, tweede en/of derde lid van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962, immers heeft zij het bestrijdingsmiddel - Lentagran wp 8793 meermalen gebruikt op schorseneren en eenmaal gebruikt op uien en - Starane 9401 gebruikt op een erf en - Roundup eco 400 11553 meermalen gebruikt op een erf en - Asulox 5282N gebruikt op schorseneren en - Mikado 11813 meermalen gebruikt op schorseneren en - Curzate meermalen gebruikt op schorseneren en uien en - Lido 11108N gebruikt op schorseneren - Gallant 2000 11592 heeft gebruikt op uien; 4. zij in de periode van 25 april 2003 tot en met 30 november 2003, in de gemeente Eersel, meermalen, opzettelijk, gewasbeschermingsmiddelen, te weten Roundup ECON 400, MCPA 500 HF, MCPP Duplosan HF en MCPP Duplosan Optica HF heeft afgeleverd, terwijl zij als beheerder van het verkooppunt niet beschikte over een vergunning voor het distribueren van gewasbeschermingsmiddelen. Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken. Door het hof gebruikte bewijsmiddelen Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft. A1. De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd, dat verdachte behoort te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe - kort samengevat - aangevoerd, dat het in België toegelaten bestrijdingsmiddel Simazine exact hetzelfde middel is als het gewasbeschermingsmiddel Simazin 7777, welk middel in Nederland in 2003 was vrijgesteld van het verbod van artikel 2 van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962. Gelet hierop, is volgens de raadsman “van overtreding van artikel 2 lid 1 van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 geen sprake”. A2. Voor zover de raadsman met zijn verweer bedoeld heeft te betogen, dat voor het gewasbeschermingsmiddel Simazine geen voorafgaande toelating hoeft te worden verkregen van de bevoegde autoriteit van Nederland, aangezien dit middel reeds is toegelaten door de bevoegde autoriteit van België, overweegt het hof het volgende. Artikel 2 van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 luidt - voor zover hier van belang - als volgt: 1. Het is verboden een bestrijdingsmiddel af te leveren, voorhanden of in voorraad te hebben, binnen Nederland te brengen of te gebruiken, waarvan niet blijkt dat het ingevolge deze wet is toegelaten of voor zover het een biocide met een gering risico betreft, is geregistreerd. 2. Voor de toepassing van het eerste lid gelden als toegelaten of geregistreerd: bestrijdingsmiddelen, op de verpakking waarvan de naam van een toegelaten of geregistreerd middel en het nummer van de toelating of de registratie zijn vermeld. Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen verlangt dat een krachtens artikel 4 of artikel 8 van die richtlijn verleende voorafgaande toelating wordt verkregen van de bevoegde autoriteit van elke lidstaat waar een binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallend bestrijdingsmiddel op de markt wordt gebracht. De omstandigheid dat het middel is toegelaten door de bevoegde autoriteit van België, brengt derhalve niet met zich dat geen voorafgaande toelating hoeft te worden verkregen van de bevoegde autoriteit van Nederland. Het verweer wordt daarom in zoverre reeds verworpen. A3. Voor zover de raadsman met zijn verweer bedoeld heeft te betogen, dat het in België toegelaten bestrijdingsmiddel Simazine in Nederland in 2003 eveneens was vrijgesteld van het verbod van artikel 2 van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962, omdat het exact hetzelfde middel is als het gewasbeschermingsmiddel Simazin 7777, voor welk middel een dergelijke vrijstelling gold, overweegt het hof het volgende. A4. Het gewasbeschermingsmiddel Simazin 7777 was in Nederland in 2003 inderdaad vrijgesteld van het verbod van artikel 2 van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 blijkens de Regeling vrijstelling I gewasbeschermingsmiddelen teeltseizoen 2003. Op grond van artikel 5 van die regeling, was de vrijstelling slechts van toepassing, voor zover het gehalte aan werkzame stof en de verdere samenstelling, kleur vorm, afwerking, verpakking, aanduiding en overige vermeldingen op, aan of bij de verpakking van het gewasbeschermingsmiddel waren aangebracht in overeenstemming met hetgeen daaromtrent was bepaald in - onder meer - de Regeling samenstelling, indeling, verpakking en etikettering bestrijdingsmiddelen. Wat er ook zij van de inhoudelijke overeenkomst tussen het bestrijdingsmiddel Simazine (hierna: het middel Simazine), zoals dat in België was toegelaten, en het in Nederland vrijgestelde middel Simazin 7777, uit de gebruikte bewijsmiddelen blijkt, dat op de verpakking van het middel Simazine geen Nederlands toelatingsnummer op de verpakking was vermeld. Het middel Simazine voldeed derhalve niet aan artikel 7, aanhef en onder a, van de Regeling samenstelling, indeling, verpakking en etikettering bestrijdingsmiddelen, zodat dit middel reeds om die reden niet onder de Regeling vrijstelling I gewasbeschermingsmiddelen teeltseizoen 2003 viel. Voor het overige verwijst het hof naar hetgeen hiervoor onder A2 is overwogen, welke motivering ook te dezen opgeld doet. Het verweer wordt in al zijn facetten verworpen. A5. Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd, dat verdachte dient te worden vrijgesproken, nu verdachte slechts kleine hoeveelheden aan zijn klanten heeft geleverd, zodat er geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig gebruik in de zin van de uitzonderingsbepaling van artikel 1, derde lid, van het Besluit vakkennis- en vakbekwaamheidseisen bestrijdingsmiddelen. A6. Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Artikel 5 van het Besluit vakkennis- en vakbekwaamheidseisen bestrijdingsmiddelen (hierna: het Besluit) luidt - voor zover van belang - als volgt: Het is met ingang van 1 juli 1996 verboden een gewasbeschermingsmiddel af te leveren of daartoe in voorraad of voorhanden te hebben indien: a. de beheerder van een verkooppunt niet beschikt over een vergunning distribueren gewasbeschermingsmiddelen. Artikel 1 van het Besluit luidt - voor zover hier relevant - als volgt: 1. In dit besluit wordt verstaan onder: handel: als uitoefening van een bedrijf aan- en verkopen van gewasbeschermingsmiddelen. 3. De artikelen 2 tot en met 10 van dit besluit zijn niet van toepassing met betrekking tot het voorhanden hebben, in voorraad hebben of afleveren door een fabrikant, importeur of handelaar indien het bestrijdingsmiddel is bestemd a. ter aflevering aan de handel of b. voor niet beroeps- of bedrijfsmatig gebruik. Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, leidt het hof af dat verdachte gewasbeschermingsmiddelen heeft afgeleverd en derhalve feitelijk een verkooppunt was, terwijl zij als beheerder van het verkooppunt niet beschikte over een vergunning voor het distribueren van gewasbeschermingsmiddelen. De uitzondering als bedoeld in artikel 1, derde lid, van het Besluit, doet zich hier niet voor. De door verdachte afgeleverde middelen werden namelijk niet afgeleverd aan de handel. Voorts waren de van verdachte afkomstige bestrijdingsmiddelen wel bestemd voor beroeps- en bedrijfsmatig gebruik. Bij dit oordeel neemt het hof in aanmerking dat verdachte een groot aantal klanten in de agrarische sector had, die hij voorzag van de bij hem in voorraad zijnde bestrijdingsmiddelen. Daarnaast heeft de vertegenwoordiger van verdachte verklaard, dat de middelen werden gebruikt op de erfverharding en gewassen van de klanten (proces-verbaal van de Algemene Inspectiedienst (hierna: AID), p. 25). Uit de getuigenverklaringen van onder meer [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] (proces-verbaal van de AID, p. 27, 28 en 29) blijkt eveneens dat de middelen van verdachte bedrijfsmatig zijn gebruikt op de erven, gewassen, stallen en akkerranden van deze agrarische bedrijven. Het verweer wordt mitsdien verworpen. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde onder 1 is voorzien bij artikel 2, eerste lid, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 junctis de artikelen 1a, aanhef en onder 1, en 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten en strafbaar gesteld bij artikel 6, eerste lid, aanhef en onder 1, van de Wet op de economische delicten juncto artikel 51, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. Het bewezen verklaarde onder 2 is voorzien bij artikel 2, eerste lid, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 junctis de artikelen 1a, aanhef en onder 1, en 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten en strafbaar gesteld bij artikel 6, eerste lid, aanhef en onder 1, van de Wet op de economische delicten juncto artikel 51, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. Het bewezen verklaarde onder 3 is voorzien bij artikel 10, eerste lid, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962, junctis de artikelen 1a, aanhef en onder 1, en 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten en strafbaar gesteld bij artikel 6, eerste lid, aanhef en onder 1, van de Wet op de economische delicten juncto artikel 51, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. Het bewezen verklaarde onder 4 is voorzien bij artikel 13, eerste lid, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 junctis de artikelen 1a, aanhef en onder 1, en 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten en strafbaar gesteld bij artikel 6, eerste lid, aanhef en onder 1, van de Wet op de economische delicten juncto artikel 51, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Strafbaarheid van de verdachte Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van verdachte betoogd, dat verdachte ter zake van het onder 1 en 3 ten laste gelegde behoort te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat verdachte door overmacht zou zijn gedrongen tot het begaan van die feiten. De raadsman heeft daartoe - kort samengevat - aangevoerd, dat verdachte door het grote onkruidprobleem op gewassen en het ontbreken van gedegen gewasbeschermingsmiddelen in Nederland, geen andere optie had dan gebruik te maken van in het buitenland toegestane middelen. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Het hof verstaat het verweer als een beroep op overmacht in de zin van noodtoestand. Dit beroep kan slechts slagen, indien sprake is van een gedraging die voortvloeit uit een actuele concrete nood (bestaande uit een belangenconflict) en die geëigend is om daaraan een einde te maken. Bovendien moet de gedraging een toetsing aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit kunnen doorstaan. Naar het oordeel van het hof was er onder deze omstandigheden geen conflict van rechtsplichten, noch van een rechtsplicht en een maatschappelijke plicht, en had verdachte niet mogen treden in de afweging die de wetgever heeft gemaakt. De vertegenwoordiger van verdachte doet het voorkomen alsof het behoud van de gewassen hem ertoe noopte de niet (voor/op die gewassen) toegelaten middelen te gebruiken. De vertegenwoordiger van verdachte heeft evenwel ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij en zijn klanten de toegelaten middelen onvoldoende effectief vonden en andere methoden "te duur, want te arbeidsintensief". Hij zou zijn klanten verliezen als hij niet de verboden middelen zou gebruiken. Verdachte’s primaire belang was gelegen in het tevreden stellen van zijn klanten door hun gewassen te bespuiten met de hiervoor bedoelde middelen. Verdachte had ook kunnen kiezen voor het gebruik van andere - wel toegelaten - bestrijdingsmiddelen of, bijvoorbeeld, voor het handmatig bestrijden van onkruid. Uit economische motieven heeft verdachte er evenwel voor gekozen om in plaats daarvan gebruik te maken van het in Nederland niet toegelaten middel Simazine. Hetzelfde geldt voor verdachte’s eigen gewassen. Ook hier heeft verdachte ten onrechte voorrang gegeven aan zijn economisch belang, namelijk tijdwinst/tijdbesparing. Het hof verwerpt derhalve het verweer. Ook overigens zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde. Op te leggen straf of maatregel Het hof acht na te melden straf in overeenstemming met de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op het maatschappelijk functioneren van de verdachte en haar draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Bij de bepaling van de hoogte van de straf, heeft het hof het verdachte in het bijzonder zwaar aangerekend, dat zij de feiten uit financiële motieven heeft begaan en zich daarbij kennelijk niet heeft bekommerd om de (eventuele) schadelijke gevolgen voor het milieu. Gelet op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde is gekomen, ziet het hof evenwel aanleiding om de straf gedeeltelijk voorwaardelijk op te leggen. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing is gegrond op de artikelen 2, 10 en 13 van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962, de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 5 van het Besluit vakkennis- en vakbekwaamheidseisen bestrijdingsmiddelen, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht. Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder onder 5 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert: 1 Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 2, eerste lid, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd; 2 Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 2, eerste lid, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd; 3 Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10, eerste lid, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd; 4 Overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 13 van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd. Verklaart verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een geldboete van EUR 15.000,00 (vijftienduizend euro). Bepaalt, dat een gedeelte van de geldboete, groot EUR 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro), niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Aldus gewezen door mr. A. de Lange, voorzitter, mr. H. Harmsen en mr. E.S.G.N.A.I. van de Griend, in tegenwoordigheid van mr. I. Kroes, griffier, en op 4 september 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.