Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4242

Datum uitspraak2007-09-06
Datum gepubliceerd2007-10-01
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers06/11589
Statusgepubliceerd


Indicatie

De weigering om een navorderingsaanslag op te leggen in geen besluit in de zin van artikel 26 AWR. Het beroep is niet-ontvankelijk.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 06/11589 Uitspraakdatum: 6 september 2007 Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen X, wonende te Y, eiser, gemachtigde: mr. B, C Belastingadviseurs B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst/P, verweerder. 1. Ontstaan en loop van het geding Eiser heeft bij brief van 10 juli 2006 verweerder verzocht een navorderingsaanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over het jaar 2000 op te leggen. Verweerder heeft bij brief van 9 oktober 2006 aangegeven geen navorderingsaanslag te zullen opleggen. Eiser heeft daartegen bij brief van 7 november 2006, ontvangen door de rechtbank op 8 november 2006, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Eiser heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, bij brief van 16 februari 2007 schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder bij brief van 19 maart 2007 schriftelijk heeft gedupliceerd. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2007 te Haarlem. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. B, drs. D en E. Namens verweerder zijn verschenen F en mr. G. Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd aan de rechtbank en de wederpartij. De rechtbank rekent deze pleitnota’s tot de stukken van het geding. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak met procedurenummer 05/4393. 2. Tussen partijen vaststaande feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast: 2.1. Verweerder heeft met dagtekening 16 november 2001 aan eiser voor het jaar 2000 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van f. 604.852. Bij brief van 23 december 2003 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV over het jaar 2000, welke brief verweerder als een bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PVV over het jaar 2000 heeft aangemerkt. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar d.d. 26 juli 2005 het belastbaar inkomen met f. 10.000.000 verhoogd. 2.2. In haar beslissing van 6 juli 2006 heeft de rechtbank de uitspraak van verweerder van 26 juli 2005 vernietigd en alsnog het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard (procedurenummer 05/4393). 2.3. Bij brief van 10 juli 2006 heeft eiser verweerder verzocht een navorderingsaanslag IB/PVV over 2000 op te leggen. In deze brief stond, voor zover van belang, het volgende vermeld: “Met dagtekening 16 november 2001 is aan belanghebbende een definitieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 opgelegd naar een belastbaar inkomen van f. 604.852. In het jaar 2000 heeft de heer X naar uw mening, zoals blijkt uit ondermeer uw conclusie van dupliek d.d. 13 maart 2006, inkomsten genoten uit opties voor een bedrag van f. 10.000.000. Op dit bedrag is f. 6.000.000 aan loonheffing ingehouden en afgedragen. Het belastbaar inkomen dient derhalve verhoogd te worden tot f. 10.604.852. Wij verzoeken u daarom aan belanghebbende een navorderingsaanslag op te leggen voor dit belastbare inkomen. (...)” 2.4. Verweerder heeft bij brief van 9 augustus 2006 aangegeven geen navorderingsaanslag IB/PVV over 2000 op te zullen leggen. Verweerder reageerde voorts als volgt: “Bij de uitspraak op bezwaar van 26 juli 2005 is het belastbaar inkomen al nader vastgesteld op f. 10.604.752, zoals u kunt zien op de print van de gegevens van de vermindering van de definitieve aanslag die ik heb bijgevoegd.(...). Ik heb daarom geen reden om een navorderingsaanslag op te leggen. (...)” 2.5. Bij brief van 15 september 2006 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de beslissing van verweerder geen navorderingsaanslag op te leggen: “In uw brief geeft u aan geen navorderingsaanslag 2000 te willen opleggen. Ingevolge artikel 6:2, onderdeel a, AWB wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep de schriftelijke weigering een besluit te nemen gelijkgesteld met een besluit. Derhalve maken wij bezwaar tegen uw weigering een navorderingsaanslag op te leggen.” 2.6. Bij brief van 9 oktober 2006 heeft verweerder aangegeven geen uitspraak op bezwaar te willen doen: “(...) Zoals ik u schreef in mijn brief van 9 augustus 2006 is het belastbaar inkomen echter al vastgesteld op f. 10.604.752, en wel bij de uitspraak op bezwaar van 26 juli 2005. Het belastbaar inkomen is daarbij f. 100 te laag vastgesteld; een navorderingsaanslag over het belastingjaar 2000 zou daarom niet verder kunnen strekken dan tot een verhoging van het vastgesteld belastbaar inkomen met f. 100. De uitspraak op bezwaar laat een teruggave zien van f. 69 (inclusief f 10 heffingsrente). Een verhoging van het belastbaar inkomen met f. 100 leidt tot een te betalen bedrag van f. 1 (exclusief heffingsrente). Van een weigering om voor f. 1 een navorderingsaanslag op te leggen is geen sprake. Artikel 64, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 1964 (tekst jaar 2000) bepaalt dat een aanslag kan worden vastgesteld als de verschuldigde belasting het saldo van de gezamenlijke voorheffingen (...) met meer dan f. 425 te boven gaat. (...) Gelet op de wettelijke norm mag ik geen navorderingsaanslag opleggen en is van een weigering hiertoe dan ook geen sprake. Nu er geen sprake is van een weigering een besluit te nemen, is artikel 6:2, onderdeel a Awb niet van toepassing en is er dus ook geen besluit waartegen u bezwaar kunt maken. (...)” 3. Geschil en standpunten van partijen Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder op zijn verzoek een navorderingsaanslag IB/PVV 2000 had moeten opleggen. De beslissing om geen besluit te nemen is een voor bezwaar vatbare beschikking. De brief van 9 oktober 2006 heeft eiser opgevat als een weigering om uitspraak op bezwaar te doen, zodat op grond van artikel 6:2, onderdeel a, Awb, hiertegen beroep kan worden ingesteld. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen toekenning van de eis van eiser (bezwaar en beroep mogelijk tegen de weigering een navorderingsaanslag op te leggen) in de weg staat. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en verzoekt de rechtbank verweerder op te dragen binnen zes weken na uitspraak een voor bezwaar vatbare navorderingsaanslag op te leggen. Verweerder concludeert dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair concludeert verweerder tot ongegrondverklaring van het beroep. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. Artikel 26, eerste lid, Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) bepaalt, voor zover van belang: In afwijking van artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de rechtbank worden ingesteld, indien het betreft: a. een belastingaanslag, daaronder begrepen de in artikel 15 voorgeschreven verrekening, of b. een voor bezwaar vastbare beschikking. 4.2. In het onder 4.1. vermelde artikel wordt het gesloten stelsel van de AWR tot uitdrukking gebracht, hetgeen met zich brengt dat slechts tegen een beperkt aantal beschikkingen het rechtsmiddel van bezwaar en vervolgens beroep bij de belastingrechter is toegelaten. 4.3. De weigering van verweerder een navorderingsaanslag op te leggen, kan naar het oordeel van de rechtbank weliswaar als een besluit in de zin van de 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht worden aangemerkt doch niet als een besluit in de zin van artikel 26 AWR nu geen sprake is van een ingevolge de belastingwet genomen besluit. Noch de AWR noch een andere belastingwet opent de mogelijkheid tot het doen van een verzoek tot het opleggen van een navorderingsaanslag. 4.4. Gelet op het vorenoverwogene kan, tegen het feit dat verweerder , na een daartoe door eiser gedaan verzoek, besluit geen navorderingsaanslag op te leggen, gelet op het gesloten systeem van de AWR van voor bezwaar en beroep vatbare beschikkingen, geen bezwaar worden gemaakt en dientengevolge geen beroep ingesteld worden bij de belastingrechter. Het beroep van eiser is derhalve niet-ontvankelijk. 5. Proceskosten De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. 6. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Deze uitspraak is gedaan op 6 september 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. R.G. Kemmers, voorzitter, mr. J.M. van Kempen en mr. G.J.H.M. Milder - Wolbers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J.E.M. Anderluh - Vanherck, griffier. Afschrift verzonden aan partijen op: De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.