Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4191

Datum uitspraak2007-06-25
Datum gepubliceerd2007-09-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersAWB 07/1843 HOREC
Statusgepubliceerd


Indicatie

Niet tijdig nemen van een besluit op aanvraag voor exploitatievergunning en Drank- en Horecawet-vergunning in verband met een adviesaanvraag aan het Bureau Bibob; verzoek om voorlopige voorziening toegewezen.


Uitspraak

Rechtbank Amsterdam Sector Bestuursrecht Algemeen Voorlopige voorzieningen UITSPRAAK in het geding met reg.nr. AWB 07/1843 HOREC tussen [verzoeker], wonende te Amsterdam, verzoeker, vertegenwoordigd door mr. H.F.M. Struycken, en 1. de burgemeester van de gemeente Amsterdam, 2. het dagelijks bestuur van het stadsdeel De Baarsjes van de gemeente Amsterdam, verweerders, vertegenwoordigd door mr. M.E. Hageman. 1. PROCESVERLOOP Ter griffie van de rechtbank is op 27 april 2007 een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ontvangen. Dit verzoek hangt samen met het bezwaarschrift van verzoeker van 24 april 2007 gericht tegen het gestelde niet tijdig nemen van een besluit door verweerders. Het onderzoek is gesloten ter zitting van 14 juni 2007. 2. OVERWEGINGEN Op 6 november 2006 heeft verzoeker voor café-restaurant [naam] ([adres]) een exploitatievergunning en een Drank- en Horecawet-vergunning (DHW-vergunning) aangevraagd bij verweerder sub 1 respectievelijk verweerder sub 2. De aanvragen zijn voorgelegd aan het gemeentelijk Coördinatiebureau Bibob ter advisering aangaande de rol die de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet bibob) voor onderhavige vergunningsaanvragen kan spelen. Uit een brief van 13 april 2007 van het Coördinatiebureau Bibob begrijpt de rechter dat dit bureau het voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft geacht nadere bescheiden van verzoeker te ontvangen en dat het die bescheiden op 23 januari 2007 heeft ontvangen. Bij brief van 16 april 2007 is van de zijde van de gemeente aan verzoeker medegedeeld dat het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: het Bureau) om een advies als bedoeld in artikel 9 van de Wet bibob zal worden gevraagd ter zake van de aangevraagde vergunningen. Verweerders hebben ter zitting medegedeeld dat het Bureau op 13 april 2007 om advies is gevraagd, dat het Bureau heeft medegedeeld dat het naar verwachting aan het einde van de maand het advies aan verweerders kan verstrekken en dat verweerders ongeveer binnen vier weken na ontvangst van het advies besluiten op de aanvragen kunnen nemen. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerders niet tijdig hebben beslist en dat verweerders thans gehouden zijn om de gevraagde vergunningen te verlenen. Verzocht wordt om de voorlopige voorziening te treffen dat verweerders de gevraagde vergunningen verlenen binnen acht dagen op straffe van een dwangsom en dat verweerders worden veroordeeld tot vergoeding van de als gevolg van het niet tijdig beslissen geleden schade. De voorzieningenrechter (hierna ook: de rechter) overweegt het volgende. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang. Voor zover de toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en is dit niet bindend voor de beslissing in de bodemprocedure. Artikel 4:13 van de Awb: “1. Een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag. 2. De in het eerste lid bedoelde redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een kennisgeving als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, heeft gedaan.”. Artikel 4:5 van de Awb: “1. Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien: (...) c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. (...)”. Artikel 4:15 van de Awb: “De termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het bestuursorgaan krachtens artikel 4:5 de aanvrager uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.”. Artikel 1.5 van de APV-1994: “1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag om een beschikking binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen. 2. Het bevoegde bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen. Van dit besluit wordt de aanvrager in kennis gesteld.”. Artikel 26, derde lid, van de Drank- en Horecawet: “Op de aanvraag wordt beslist binnen drie maanden na ontvangst daarvan.”. Artikel 15 van de Wet bibob: “1. Het advies wordt zo spoedig mogelijk gegeven, maar in ieder geval binnen een termijn van vier weken nadat het bestuursorgaan of de aanbestedende dienst een advies heeft aangevraagd. 2. De in het eerste lid bedoelde termijn wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het bestuursorgaan of de aanbestedende dienst is verzocht om gegevens die bij de aanvraag ontbreken of om aanvullende gegevens die noodzakelijk zijn voor het advies, tot de dag waarop die gegevens zijn ontvangen. 3. Indien het advies niet binnen vier weken kan worden gegeven, stelt het Bureau het bestuursorgaan of de aanbestedende dienst daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen het advies wel tegemoet kan worden gezien. Deze termijn bedraagt niet meer dan vier weken.”. Artikel 31 van de Wet bibob: “Indien het bestuursorgaan een advies aanvraagt, wordt de wettelijke termijn waarbinnen de beschikking dient te worden gegeven, opgeschort voor de duur van de periode die begint met de dag waarop het advies is aangevraagd en eindigt met de dag waarop dat advies is ontvangen, met dien verstande dat deze opschorting niet langer duurt dan de in artikel 15, eerste en tweede lid, bedoelde termijn, vermeerderd met de duur van de eenmalige verlenging, bedoeld in artikel 15, derde lid.”. Gesteld noch gebleken is dat de aanvragen van 6 november 2006 onvolledig waren in de zin van artikel 4:5 van de Awb. Dat het gemeentelijk Coördinatiebureau Bibob voor zijn taak nadere bescheiden wenste, maakt dit niet anders. Toepasselijkheid van artikel 4:15 van de Awb is derhalve niet aan de orde. Voor de exploitatievergunning geldt dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van zijn in artikel 1.5, tweede lid, van de APV-1994 neergelegde bevoegdheid. Uit het voorgaande volgt dat verweerders op de aanvraag voor de exploitatievergunning en de DHW-vergunningen hadden dienen te beslissen uiterlijk op 2 januari 2007 respectievelijk 6 februari 2007, tenzij vóór die data om advies aan het Bureau is gevraagd. Nu het Bureau ná die data om advies is gevraagd, schort die adviesaanvraag de beslistermijnen niet op daar die reeds verlopen waren. De conclusie luidt dat verweerders te laat op de aanvragen hebben beslist. Het verzoek om voorlopige voorziening zal worden toegewezen. Daartoe zal de rechter aan verweerders een beslistermijn opleggen. Voor een verdergaande voorziening is geen plaats. Verzoekers standpunt dat verweerders thans zijn gehouden tot verlening van de vergunningen, vindt geen steun in het recht. Voor behandeling van het verzoek om schadevergoeding is in dit geding geen plaats. De rechter ziet aanleiding om verweerders te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten, die onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden begroot op € 161,- (2 punten voor het verzoekschrift en het verschijnen ter zitting x € 322,- x wegingsfactor 0,25). Voorts dient het door verzoeker betaalde griffierecht ad € 143,- aan hem te worden vergoed. Beslist wordt als volgt. 3. BESLISSING De voorzieningenrechter: - wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe; - draagt verweerders op om binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak besluiten op de aanvragen te nemen; - veroordeelt verweerders in de hiervoor omschreven proceskosten, begroot op € 161,- te vergoeden door de gemeente Amsterdam aan verzoeker; - bepaalt dat de gemeente Amsterdam aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan op 25 juni 2007 door mr. T. van Muijden, rechter, in tegenwoordigheid van mr. B. van Bremen, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum. de griffier, de voorzieningenrechter, (is buiten staat te tekenen)