Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4182

Datum uitspraak2007-09-07
Datum gepubliceerd2007-09-25
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/1616 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering WAO-uitkering toe te kennen. In principe oordeel van door de bestuursrechter geraadpleegde onafhankelijke deskundige volgen. Weliswaar summier, maar geen aanknopingspunten dat onderzoek onvoldoende is geweest.


Uitspraak

04/1616 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 17 februari 2004, 03/1198 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 7 september 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. P.J. van ’t Hoff, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand te Tilburg, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Namens appellante is een rapport ingezonden van de neuroloog dr. J.W. Stenvers. Van de zijde van het Uwv is daarop gereageerd bij monde van de bezwaarverzekeringsarts S. Gommers. Appellants raadsman heeft een commentaar ingezonden naar aanleiding van die reactie. Het Uwv heeft een vraagstelling van de Raad beantwoord. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2006. Appellante is verschenen, met bijstand van haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J.H. Nuyens. De Raad heeft partijen meegedeeld dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee het onderzoek is heropend. Ter voortzetting van het onderzoek heeft de Raad de neuroloog prof. dr. M.J. Zwarts verzocht als deskundige omtrent appellante te rapporteren. Genoemde deskundige heeft bij rapport van 5 april 2007 aan dit verzoek voldaan. Namens appellante is een reactie op het rapport van de deskundige ingezonden. Tevens heeft de gemachtigde van appellante een op zijn verzoek door de neuroloog Stenvers opgestelde reactie op het deskundigenrapport aan de Raad doen toekomen. Het geding is opnieuw behandeld ter zitting van de Raad op 27 juli 2007. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. J.T. de Graaf, kantoorgenoot van mr. Van ’t Hoff, voornoemd. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door G.M.M. Diebels. II. OVERWEGINGEN Appellante is in januari 2002 wegens nek-, hoofdpijn- en armklachten als gevolg van een haar in december 2001 overkomen verkeersongeval uitgevallen voor haar werkzaamheden als voltijds productiemedewerkster. Bij besluit van 17 januari 2003 heeft het Uwv geweigerd appellante met ingang van 23 januari 2003 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, op de grond dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid minder dan 15% is. Bij besluit van 14 mei 2003, hierna: het bestreden besluit, is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 17 januari 2003 ongegrond verklaard. Appellante heeft in beroep tegen het bestreden besluit staande gehouden dat zij als gevolg van haar diverse lichamelijke klachten alsmede als gevolg van klachten met betrekking tot verminderde concentratie niet in staat is tot het verrichten van de werkzaamheden die behoren bij de geselecteerde functies. De rechtbank heeft appellante niet kunnen volgen in haar opvatting dat zij verdergaand beperkt is dan door de verzekeringsartsen van het Uwv is aangenomen, in welk verband de rechtbank heeft laten wegen dat de grieven van appellante niet met enig medisch gegeven zijn onderbouwd. Voorts heeft de rechtbank zich kunnen verenigen met de voor appellante als passende arbeidsmogelijkheden geselecteerde functies. Appellant heeft haar grieven in hoger beroep staande gehouden. Ter onderbouwing daarvan heeft zij verwezen naar het in rubriek I genoemde expertiserapport van de neuroloog Stenvers. Volgens deze neuroloog kan de diagnose ten aanzien van appellante worden gesteld op het post-whiplashsyndroom met pijn en drukpijn, maar geen cervicale bewegingsbeperkingen en geen ernstige cognitieve functiestoornissen. De voor appellante hieruit voortvloeiende beperkingen vormen volgens Stenvers voor appellante een verhindering om de bij de schatting betrokken functies - mogelijk op één functie na - te vervullen. De Raad heeft aanleiding gevonden om appellante door een onafhankelijke deskundige te doen onderzoeken. De neuroloog Zwarts heeft appellante onderzocht en heeft daarvan verslag gedaan in zijn in rubriek I vermelde rapport van 5 april 2007. Daarin heeft genoemde deskundige geconcludeerd dat ten aanzien van appellante sprake is van een post-whiplashsyndroom, een meralgia paraesthetica en een scala aan andere klachten die volgens hem mogelijk kunnen worden geduid als een somatisatiestoornis. Hij heeft zich kunnen verenigen met zowel de door de verzekeringsartsen van het Uwv in aanmerking genomen beperkingen als de bij de schatting betrokken functies. De Raad overweegt als volgt. In vaste rechtspraak heeft de Raad blijk gegeven van zijn opvatting dat het oordeel van een door de bestuursrechter geraadpleegde onafhankelijke deskundige doorgaans dient te worden gevolgd, tenzij er bijzondere redenen zijn om van die regel af te wijken. De Raad is van oordeel dat zich in het geval van appellante geen bijzondere omstandigheden voordoen die ertoe nopen een uitzondering op evenvermelde hoofdregel aan te nemen. Hoewel de Raad met appellante onderkent dat het rapport van de deskundige een vrij summier karakter heeft, is de Raad tevens van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om - als van de zijde van appellante gesteld - het onderzoek door Zwarts als onvoldoende diepgaand of anderszins als onvoldoende zorgvuldig aan te merken. De conclusies waartoe de deskundige is gekomen ten aanzien van de diagnose en de daaruit voor appellante voortvloeiende arbeidsbeperkingen, acht de Raad met de onderzoeksbevindingen van Zwarts voldoende gemotiveerd en overtuigend. De reactie van de zijde van appellante op het rapport van Zwarts, daarbij inbegrepen het commentaar van Stenvers - die stelt dat er al met al wel enige kanttekeningen bij het rapport van Zwarts zijn te plaatsen - vormen geen toereikende aanleiding voor een andersluidend oordeel. De Raad houdt het aldus ervoor dat de beperkingen en de resterende arbeidsmogelijkheden van appellante door de verzekeringsartsen van het Uwv niet onjuist zijn gewaardeerd, dat appellante terecht in staat is geacht om per de in geding zijnde datum 23 januari 2003 de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de bij de schatting gebruikte functies en dat in verband daarmee aan appellante eveneens terecht per die datum een WAO-uitkering is ontzegd. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J.W. Schuttel en J. Riphagen als leden. Deze beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 september 2007. (get.) D.J. van der Vos. (get.) W.R. de Vries. JL