Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4178

Datum uitspraak2007-09-19
Datum gepubliceerd2007-09-25
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers157108
Statusgepubliceerd


Indicatie

Kredietovereenkomst. De zorgplicht van financiële instellingen strekt niet zo ver dat zij voorafgaand aan het sluiten van een overeenkomst ten behoeve van een doorlopend krediet, op zichzelf een niet ingewikkeld en, als de kredietwaardigheid van de afsluiter(s) voldoende is, vrij risicoloos product, zelfstandig dienen te onderzoeken of alle bij de overeenkomst betrokken personen de aard en de strekking van deze overeenkomst volledig hebben begrepen. De financiële instelling mag er in beginsel van uitgaan dat aard en strekking duidelijk zijn, tenzij er in een concreet geval aanleiding bestaat tot het doen van nader onderzoek.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK ARNHEM Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 157108 / HA ZA 07-1008 Vonnis in de hoofdzaak van 19 september 2007 in de zaak van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid IDM FINANCE B.V., gevestigd te Amsterdam, eiseres, procureur mr. N.L.J.M. Rijssenbeek, tegen 1. [gedaagde 1], wonende te [woonplaats], gedaagde, procureur mr. D.W. Peters, 2. [gedaagde 2], wonende te [woonplaats], gedaagde, procureur mr. R.E.F. Bergwerf Bok. Partijen zullen hierna IDM, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - het vonnis van de rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Arnhem van 14 mei 2007, hersteld op 18 juni 2007, waarin de kantonrechter zich onbevoegd heeft verklaard van de vordering kennis te nemen en de zaak in de stand waarin deze zich bevond heeft verwezen naar de sector civiel van de rechtbank Arnhem, - de stelbrieven van de procureurs van eiseres en gedaagden, - het verzoek om vonnis van de zijde van eiseres. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn op 14 januari 2002 in Arnhem met elkaar getrouwd in gemeenschap van goederen. 2.2. Op 19 juli 2002 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2], ten behoeve van een doorlopend krediet, een kredietovereenkomst met Eurofintus B.V. (verder: Eurofintus), de rechtsvoorgangster van IDM, ondertekend. In de overeenkomst met contractnummer [nr] zijn partijen, voor zover van belang, overeengekomen: Ondergetekenden: 1a. [gedaagde 1], G.C. 1b. [gedaagde 2], S. [adres] hierna, zowel tezamen als ieder afzonderlijk, genoemd “cliënt”. Indien onder cliënt meerdere personen begrepen zijn, verklaren zij dat onderstaande verplichtingen onder hun hoofdelijke aansprakelijkheid worden aangegaan en 2. Eurofintus B.V., (…) hierna te noemen “Eurofintus”, verklaren het volgende te zijn overeengekomen: Eurofintus verstrekt hierbij aan cliënt een doorlopend krediet met een kredietlimiet van € 13962.00 (zegge: EUR dertienduizendnegenhonderdtweeenzestig 00/100) Cliënt is vrij tot aan deze kredietlimiet opnamen te doen. Cliënt zal over de opgenomen bedragen maandelijks rente verschuldigd zijn.(…) Cliënt zal de opgenomen bedragen en de daarover verschuldigde rente in maandelijkse termijnen terugbetalen. (…) Het bijbehorende bedrag per maand aan rente en aflossing bedraagt € 140,00. (…) Op deze overeenkomst zijn de aan de ommezijde vermelde Algemene Voorwaarden van toepassing. (…) 2.3. In de Algemene Voorwaarden Doorlopend Krediet Eurofintus is, voor zover van belang, opgenomen: Opeisbaarheid Artikel 6 (…) Eurofintus is gerechtigd om indien: a. Cliënt meer dan twee maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen termijnbedrag en na in gebreke te zijn gesteld nalatig blijft in de nakoming van zijn verplichting; (…) betaling ineens van het krachtens deze overeenkomst verschuldigde te eisen. (…) 2.4. Bij de stukken bevinden zich drie aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gerichte brieven welke door de Nederlandse Deurwaarders Associatie B.V. namens IDM zijn verzonden naar het in de kredietovereenkomst opgegeven adres [adres]. 2.5. In de eerste brief van 9 november 2005 is, voor zover van belang, opgenomen: (…) Op uw contractnummer [nr] heeft u een betalingsachterstand van € 560,00. Wij sommeren u namens onze cliënte, IDM Finance B.V., deze achterstand binnen veertien dagen (…) te voldoen. Wanneer u niet tijdig aan deze sommatie voldoet, zeggen wij u namens cliënte het contract op en stellen wij u namens cliënte reeds nu en voor alsdan in gebreke. Op grond van de Algemene Voorwaarden wordt de gehele vordering (per heden € 12.212,24, exclusief de nader in rekening te brengen rente) alsdan terstond en ineens opeisbaar. (…) 2.6. In een tweede brief gedateerd 10 november 2005 staat, voor zover van belang, vermeld: (…) Naar aanleiding van het telefoongesprek dat wij heden met u hebben gevoerd, bevestigen wij akkoord te gaan met uw voorstel om de ontstane achterstand in termijnen te betalen. De totale vordering bedraagt thans € 12.229,22 inclusief rente en kosten. Elke maand betaalt u (…) een bedrag van € 326,00. De eerste betaling dient vòòr of uiterlijk op 1 december door ons te zijn ontvangen (…). Wij wijzen u er op dat, indien een betaling niet tijdig op onze rekening is bijgeschreven, de totale schuld onmiddellijk weer opeisbaar zal zijn. (…) 2.7. Ten slotte is op 12 december 2005 een brief gestuurd waarin is opgenomen, voor zover van belang: De regeling die met u is getroffen wordt door u niet, althans niet tijdig nagekomen, zodat deze regeling is komen te vervallen. Het restant van de vordering is daardoor in zijn geheel ineens opeisbaar geworden en wij hebben daarom de opdracht gekregen verdere gerechtelijke maatregelen tegen u te nemen. 2.8. Het huwelijk tussen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is op 23 maart 2006 door echtscheiding ontbonden. De echtscheidingsbeschikking is op 26 april 2006 ingeschreven in de registers van de Gemeente Arnhem. 3. Het geschil 3.1. IDM vordert, na vermindering van eis, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen om tegen deugdelijk bewijs van kwijting aan IDM te betalen een bedrag van € 5.000,00, te vermeerderen met een kredietvergoeding van 7,4%, althans de wettelijke rente over dit bedrag, vanaf 19 mei 2006 tot aan de dag van de algehele voldoening, met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten. 3.2. Aan haar vordering legt IDM ten grondslag dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ernstig (dat wil zeggen ten minste twee maanden) in gebreke zijn gebleven de maandelijkse termijnen van de kredietovereenkomst te voldoen. 3.3. [gedaagde 2] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4. De beoordeling De vordering op [gedaagde 1] 4.1. [gedaagde 1] heeft de juistheid van de door IDM gevorderde hoofdsom en de verschuldigde contractuele rente niet betwist. Evenmin heeft hij bestreden dat de verschuldigde hoofdsom opeisbaar is geworden als gevolg van het feit dat hij en [gedaagde 2] meer dan twee maanden achterstallig waren in de betaling van de maandelijkse termijnen van de kredietovereenkomst en zij, ook na in gebreke te zijn gesteld, nalatig zijn gebleven in de nakoming van hun betalingsverplichting tegenover IDM. De vordering op [gedaagde 1] kan derhalve worden toegewezen. De vordering op [gedaagde 2] 4.2. [gedaagde 2] erkent dat zij op 19 juli 2002 samen met [gedaagde 1] - met wie zij op dat moment in gemeenschap van goederen gehuwd was - de door IDM bedoelde kredietovereenkomst met de rechtsvoorgangster van IDM, Eurofintus B.V., heeft ondertekend. Zij stelt echter inhoudelijk geen bemoeienis te hebben gehad met de lening. Al het geleende geld zou ten goede zijn gekomen aan (de aflossing van eerdere leningen van) [gedaagde 1]. Voor zover [gedaagde 2] heeft bedoeld op te werpen dat zij niet gehouden is de verplichtingen uit de kredietovereenkomst na te komen, omdat zij van het doorlopend krediet geen voordeel heeft genoten, passeert de rechtbank dit verweer. In de zowel door [gedaagde 1] als [gedaagde 2] ondertekende kredietovereenkomst is opgenomen dat zij beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de verplichtingen uit die overeenkomst. Met welk doel de lening is afgesloten en wie van beiden (het meeste) financieel voordeel heeft gehad bij de lening, doet voor deze hoofdelijke aansprakelijkheid jegens IDM niet ter zake. 4.3. Ook de stelling van [gedaagde 2] dat IDM niet te goeder trouw handelt nu zij van [gedaagde 2] gelden opeist terwijl het voor haar rechtsvoorgangster Eurofintus bij het aangaan van de overeenkomst reeds duidelijk was dat deze gelden niet aan [gedaagde 2] zouden toekomen, wordt door de rechtbank, nog los van het feit dat [gedaagde 2] ook aan deze stelling geen gevolg heeft verbonden, gepasseerd. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] waren op het moment dat zij de kredietovereenkomst aangingen in gemeenschap van goederen gehuwd, het doorlopend krediet is dus ten goede gekomen aan de huwelijksgemeenschap. Zoals reeds onder 4.2. is overwogen, staat de vraag waarvoor het geld is aangewend los van de hoofdelijke aansprakelijkheid van beide partners voor de verplichtingen uit de aangegane overeenkomst. Dat met het geld wellicht leningen werden afgelost die enkel aan [gedaagde 1] toebehoorden maakt, gelet hierop, zelfs als Eurofintus dit wist, niet dat IDM niet te goeder trouw handelt door ook tegen [gedaagde 2] een vordering tot terugbetaling van het geleende geld in te stellen. 4.4. [gedaagde 2] stelt voorts, gelet op het feit dat de schuld geheel aan [gedaagde 1] is verknocht, met hem te zijn overeengekomen dat hij de schuld aan IDM in zijn geheel zou aflossen. Een dergelijke afspraak heeft, indien en voor zover het bestaan daarvan al vast komt te staan, alleen interne werking tussen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en geen externe werking tegenover IDM. [gedaagde 2] kan zich, in deze procedure, ter afwering van haar gehoudenheid tot terugbetaling aan IDM derhalve niet met succes op het bestaan van een dergelijke afspraak beroepen. 4.5. [gedaagde 2] werpt op dat de rechtsvoorgangster van IDM, Eurofintus, is tekortgeschoten in haar zorgplicht omdat zij ten tijde van het aangaan van de overeenkomst niet heeft onderzocht of [gedaagde 2] de aard en de strekking van de door haar ondertekende overeenkomst wel begreep. Naar het oordeel van [gedaagde 2] dient dit tot nietigheid danwel vernietigbaarheid van de kredietovereenkomst te leiden. Bij conclusie van antwoord heeft [gedaagde 2] ter onderbouwing aangevoerd dat zij niet wist welk stuk [gedaagde 1] haar ter ondertekening voorlegde. Zij stelt destijds in blind vertrouwen te hebben getekend. Bij conclusie van dupliek heeft [gedaagde 2], ter verduidelijking van haar stelling, aangevoerd dat zij de aard en de strekking van de overeenkomst niet begreep omdat zij de Nederlandse taal niet beheerst. Het is op zichzelf juist dat financiële instellingen volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (o.a. 23 mei 1997, NJ 1998, 192 en 9 januari 1998, NJ 1999, 285), gelet op hun maatschappelijke functie, een bijzondere zorgplicht hebben jegens hun (potentiële) cliënten. Deze zorgplicht brengt onder andere met zich mee dat financiële instellingen zelfstandig onderzoek dienen te doen naar de kredietwaardigheid van potentiële cliënten en ze uit eigener beweging op de risico’s van bepaalde producten dienen te wijzen. Dit laatste speelt met name een rol bij effecten- danwel aandelenleaseconstructies waarbij de belegger met een restschuld geconfronteerd zou kunnen worden. De zorgplicht van financiële instellingen strekt echter niet zo ver dat zij voorafgaand aan het sluiten van een overeenkomst ten behoeve van een doorlopend krediet, op zichzelf een niet ingewikkeld en, als de kredietwaardigheid van de afsluiter(s) voldoende is, vrij risicoloos product, zelfstandig dienen te onderzoeken of alle bij de overeenkomst betrokken personen de aard en de strekking van deze overeenkomst volledig hebben begrepen. De financiële instelling mag er in beginsel van uitgaan dat aard en strekking duidelijk zijn, tenzij er in een concreet geval aanleiding bestaat tot het doen van nader onderzoek. Nu niet is gesteld of anderszins aannemelijk is geworden dat [gedaagde 2] voorafgaand aan de ondertekening van de kredietovereenkomst heeft aangegeven dat zij de Nederlandse taal niet beheerste, danwel dat het voor Eurofintus op andere wijze duidelijk moet zijn geweest dat [gedaagde 2] de aard en de strekking van de kredietovereenkomst niet begreep, kan niet gezegd worden dat Eurofintus hier onderzoek naar had behoren te doen. Dit klemt te meer nu [gedaagde 2] heeft aangegeven dat zij de overeenkomst blind heeft getekend. Hetgeen richting Eurofintus juist uitstraalde dat zij op de hoogte was van de inhoud, de aard en de strekking van de overeenkomst en dat zij deze ook begreep. De rechtbank verwerpt, gelet hierop, ook dit verweer van [gedaagde 2]. 4.6. Gelet op bovenstaande overwegingen wordt als vaststaand aangenomen dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de kredietovereenkomst met de rechtsvoorgangster van IDM samen zijn aangegaan en dat zij derhalve, gelet op de tekst van de overeenkomst, beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de verplichtingen uit deze overeenkomst. 4.7. [gedaagde 2] heeft, voor het geval dat zou moeten worden aangenomen dat zij naast [gedaagde 1] hoofdelijk aansprakelijk is voor de nakoming van de verplichtingen uit de kredietovereenkomst, bij gebrek aan wetenschap, betwist dat er sprake is van achterstand ten aanzien van de maandelijkse termijnen. Zij stelt hiertoe dat [gedaagde 1] heeft aangegeven dat hij de aflossingen van de onderhavige lening zou voldoen. De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit het door IDM als productie 2 bij de conclusie van repliek in het geding gebrachte historisch overzicht van het doorlopend krediet blijkt dat wel degelijk sprake is van achterstand in de aflossing van de maandelijkse termijnen. 4.8. IDM heeft, naast de hoofdsom van € 5.000,00, een kredietvergoeding van 7,4%, althans de wettelijke rente over dit bedrag, gevorderd vanaf 19 mei 2006 tot aan de dag van de algehele voldoening. [gedaagde 2] betwist aanmaningen te hebben ontvangen van IDM op het moment dat de termijnbedragen niet meer werden voldaan. Zij stelt derhalve niet gehouden te zijn de vertragingsrente te voldoen. Uit hetgeen is weergegeven bij de vaststaande feiten blijkt dat IDM in ieder geval op 9 november 2005 een aanmaning, gericht aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2], heeft gestuurd naar het adres [adres]. Voorts blijkt er nog een aantal brieven betrekking hebbende op de achterstand in de termijnbetalingen te zijn verzonden naar dit adres. Als niet betwist en dus vast staand kan worden aangenomen dat [gedaagde 2] ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding nog steeds stond ingeschreven op eerder genoemd adres. [gedaagde 2] heeft opgeworpen dat alle poststukken, na het vertrek van [gedaagde 1] uit de echtelijke woning, door PPT-post direct werden doorgeleid naar het nieuwe adres van [gedaagde 1]. De rechtbank is van oordeel dat deze uitzonderlijke en bovendien voor andere niet kenbare situatie voor rekening van [gedaagde 2] komt. Nu [gedaagde 2], doordat alle post gericht aan het adres [adres] automatisch werd doorgezonden, in het geheel geen post meer kon ontvangen, kan zij ook niet met succes opwerpen dat zij aan haar gerichte aanmaningen niet heeft ontvangen. 4.9. Bij conclusie van antwoord heeft [gedaagde 2] een punt gemaakt van het feit dat IDM een kredietvergoeding van 7,4 % vordert, terwijl in de kredietovereenkomst een percentage van 7,5 % is opgenomen. Zij stelde zich op het standpunt dat IDM, gelet op deze onduidelijkheid, slechts gerechtigd is de wettelijke rente te vorderen. Nadat IDM, onder verwijzing naar de Algemene Voorwaarden behorende bij de kredietovereenkomst, heeft aangevoerd dat zij, gelet op de opzegging van de overeenkomst, gerechtigd is het percentage aan kredietvergoeding te vorderen zoals overeengekomen in de kredietovereenkomst, terwijl zij - ten voordele van [gedaagde 2] - een lager percentage vordert dan overeengekomen, heeft [gedaagde 2] akte gevraagd van deze vermindering van eis door IDM. Bij conclusie van dupliek stelt [gedaagde 2] zich op het standpunt geen Algemene Voorwaarden te hebben ontvangen van Eurofintus. Deze zouden derhalve toepasselijkheid missen. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. [gedaagde 2] erkent de kredietovereenkomst te hebben ondertekend, dat betekent dat deze overeenkomst dient te worden aangemerkt als een onderhandse akte. Deze levert dwingend bewijs op van de waarheid van de daarin neergelegde verklaring, behoudens eventueel door [gedaagde 2] te leveren tegenbewijs. In de overeenkomst is, zoals weergegeven onder 2.2., opgenomen dat de Algemene Voorwaarden op de ommezijde van de overeenkomst staan vermeld. Voorts is opgenomen dat de overeenkomst in drievoud is opgemaakt, waaruit de conclusie kan worden getrokken dat ook [gedaagde 2] een afschrift van de overeenkomst, inclusief de daarop aan de achterzijde vermelde Algemene Voorwaarden heeft ontvangen. [gedaagde 2] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd ter onderbouwing van haar stelling dat zij de Algemene Voorwaarden niet heeft ontvangen. Er is derhalve geen reden haar toe te laten tot tegenbewijs. Gelet op voorgaande wordt aangenomen dat [gedaagde 2] de Algemene Voorwaarden heeft ontvangen en dat de daarin opgenomen bepalingen van toepassing zijn op de aangegane kredietovereenkomst. Bij het voorgaande wordt nog overwogen dat [gedaagde 2] geen beroep heeft gedaan op de vernietiging van de Algemene Voorwaarden omdat deze haar niet ter hand zouden zijn gesteld. 4.10. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen kan ook de vordering op [gedaagde 2], inclusief de gevorderde kredietvergoeding van 7,4 %, worden toegewezen. 4.11. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van IDM worden begroot op: - dagvaarding € 98,61 - overige explootkosten 66,70 - vast recht 104,00 - salaris procureur 768,00 (2,0 punten × tarief EUR 384,00) Totaal € 1.037,31 5. De beslissing De rechtbank 5.1. veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan IDM te betalen een bedrag van € 5.000,00 (vijfduizend euro), vermeerderd met de contractuele rente van 7,4 % per jaar over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 19 mei 2006 tot de dag van volledige betaling, 5.2. veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van IDM tot op heden begroot op € 1.037,31, 5.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. de Vries en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2007.