Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4091

Datum uitspraak2006-11-07
Datum gepubliceerd2007-09-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Groningen
ZaaknummersAWB 06/1453 en AWB 06/1281
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verlening bouwvergunning onder vrijstelling voor het oprichten van een GSM-zendmast. Belangenafweging. Vrees voor gezondheidsrisico's. Rapporten Gezondheidsraad. Onderzoek naar alternatieve locaties.


Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN Sector Bestuursrecht Zaaknrs.: AWB 06/1453 en AWB 06/1281 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen, als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), tevens uitspraak op het verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, Awb in het geschil tussen [verzoekers], allen wonende te [woonplaats], verzoekers, ten aanzien van het besluit van 24 juli 2006 van het college van burgemeester en wethouders van Grootegast, verweerder. 1. PROCESVERLOOP Verweerder heeft bij besluit van 21 februari 2006 aan [vergunninghouder] (hierna: vergunninghouder) een bouwvergunning verleend onder de vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) voor het plaatsen van een GSM-zendmast op het voorterrein van de [adres] te [woonplaats]. Verzoekers hebben bij brieven van 17 maart 2006, 27 maart 2006, 28 maart 2006 en 30 maart 2006 bezwaarschriften ingediend tegen voornoemd besluit. Bij besluit van 24 juli 2006 heeft verweerder de bezwaren van verzoekers ongegrond verklaard en het besluit van 23 februari 2006 gehandhaafd. Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 3 september 2006 beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder kenmerk AWB 06/1281 WW44. Bij verzoekschrift van 20 oktober 2006 hebben verzoekers de voorzieningenrechter gevraagd met betrekking tot het bestreden besluit een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende de schorsing van de bouwvergunning. Dit verzoek is geregistreerd onder nummer AWB 06/1453 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend. Afschriften van de gedingstukken zijn, voor zover niet door hen ingediend, aan partijen verzonden. Op de voet van artikel 8:26, eerste lid, Awb is vergunninghouder uitgenodigd om als partij aan dit geding deel te nemen. Het verzoek is behandeld ter zitting van de voorzieningenrechter van 6 november 2006. Namens verzoekers zijn verschenen [naam1], [naam2] en [naam3]. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de heer K.B. Dijkstra en de heer H.W.E.M. Waals. Namens vergunninghouder is verschenen de heer mr. J. Thomissen. 2. RECHTSOVERWEGINGEN Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb, kan, voor zover hier van belang, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Op grond van artikel 8:86, eerste lid, Awb, kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Partijen zijn op de voet van artikel 8:86, tweede lid, Awb, bij de uitnodiging voor de zitting op deze bevoegdheid gewezen. Feiten en standpunten van partijen Vergunninghouder heeft op 14 april 2005 een aanvraag ingediend voor het plaatsen van een GSM-zendmast op het [adres] te [plaats]. Verweerder heeft ingevolge artikel 46, derde lid, Woningwet (Ww) de aanvraag tevens aangemerkt als een verzoek om vrijstelling van het bestemmingsplan. Verweerder heeft de bouwaanvraag en het voornemen om gebruik te maken van de in artikel 19, derde lid, WRO gegeven bevoegdheid vanaf 4 mei 2005 gedurende vier weken ter inzage gelegd. Bij het besluit van 21 februari 2006 heeft verweerder besloten vergunninghouder een bouwvergunning te verlenen onder vrijstelling op grond van artikel 19, derde lid, WRO. Verzoekers hebben bij brieven van 17 maart 2006, 27 maart 2006, 28 maart 2006 en 30 maart 2006 bezwaarschriften ingediend tegen voornoemd besluit. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van verzoekers ongegrond verklaard en het besluit van 23 februari 2006 gehandhaafd. Verzoekers hebben zich op het standpunt gesteld dat verweerder zich bij de besluitvorming niet deugdelijk heeft voorbereid. Bij de publicatie van de bouwaanvraag heeft verweerder niet aangegeven dat het een bouwwerk betreft van 40 meter hoog. Indien verweerder dit wel had gedaan, dan waren de omwonenden eerder en beter op de hoogte geweeste en hadden de omwonenden samen met verweerder eerder naar alternatieve locaties kunnen zoeken. Verzoekers stellen dat het er alle schijn van heeft dat verweerder in een zeer vroeg stadium direct akkoord is gegaan met de aanvraag van vergunninghouder. Verzoekers stellen tevens dat er nog steeds onduidelijkheid is over de effecten van de GSM en de UMTS straling in de nabijheid van de zendmasten. Verweerder heeft bij haar overwegingen deze onduidelijkheid niet voldoende meegewogen. Verzoekers wijzen in dit kader op een aantal publicaties en onderzoeksrapporten, waaruit blijkt dat er wel degelijk risico's bestaan voor mensen die blootgesteld worden aan elektromagnetische straling. Verweerder heeft in de beslissing op bezwaar ten onrechte verwezen naar het advies van de Gezondheidsraad. Naar het oordeel van verzoekers dient verweerder alsnog met een onafhankelijk (extern) inhoudelijke motivatie te komen op de door verzoekers ingebrachte stukken. Ter ondersteuning van hun standpunt hebben verzoekers een uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad overgelegd van 5 september 2006 (kenmerk AWB 06/195). Verzoekers stellen verder dat verweerder geen blijk heeft gegeven van een zorgvuldige belangenafweging. Verweerder heeft aangegeven dat er geen onderzoek is gedaan naar alternatieve locaties, terwijl er meerdere alternatieve locaties voor een zendmast in het betrokken gebied zijn. In de handreiking GRP van de provincie Groningen staan als voorkeursplaatsen vermeld industrieterreinen en langs snelwegen. In de mondelinge toelichting tijdens de hoorzitting heeft de heer [deskundige], een deskundige, aangegeven dat het bij een alternatieve locatie niet nodig is om twee zendmasten te plaatsen, zoals door vergunninghouder aangegeven. Verweerder is echter niet inhoudelijk ingegaan op de deskundigheid van de heer [deskundige] en heeft ongemotiveerd de mening van vergunninghouder overgenomen. Verzoekers wijzen nog op een aantal tekeningen waarop het dekkingsgebied is aangegeven door vergunninghouder en de heer [deskundige] voor verschillende locaties. Tenslotte stellen verzoekers zich op het standpunt dat er in [woonplaats] al een mast van een provider staat op een voedersilo. Door het verlenen van de bouwvergunning bestaat er thans onduidelijkheid over het zogenaamde "één mast" beleid. De verleende vergunning is strijdig met het door verweerder gevoerde beleid. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat een aanvraag beoordeeld dient te worden zoals die is ingediend. Daarbij spelen de belangen van de vergunninghouder ook een rol. Vergunninghouder heeft aangegeven dat een andere plaats voor een zendmast niet tot een volledige dekking van het gebeid zal leiden. Vergunninghouder heeft dit standpunt ondersteund door middel van het overleggen van een aantal kaarten waarop de dekking van het gebied zichtbaar is gemaakt. Uit de kaarten blijkt dat de dekking van het netwerk zonder de te plaatsen zendmast in [plaats] en [woonplaats] minder is dan in de omliggende dorpen. Bij plaatsing van de zendmast is de dekking gelijk aan de dekking in de omliggende dorpen. Tevens heeft vergunninghouder gesteld dat bij plaatsing van een zendmast op een plek nabij de kruising van de [adres1] en de [adres2], zoals door omwonende is voorgesteld, er twee zendmasten nodig zijn om tot een voldoende dekking van het gebied te komen. Verweerder acht deze stelling van vergunninghouder geloofwaardig. Ten aanzien van de stelling van verzoekers dat verweerder onvoldoende onderzoek zou hebben gedaan naar alternatieve locaties verwijst verweerder naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 juli 2006. In deze zaak heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar alternatieve locaties. De ABRS achter echter het betoog van het college van burgemeester en wethouders, "dat burgemeester en wethouders eerst en vooral hebben te beslissen omtrent het bouwplan zoals dat bij hen is ingediend en dat, indien dit bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren" gegrond. Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor. Het beleid van verweerder is gericht op site-sharing. Dit houdt in dat een zendmast voor mobiele telefonie wordt gebruikt door meerdere aanbieders van mobiele telefonie zodat het aantal zendmasten zoveel mogelijk worden beperkt. Ten aanzien van de gestelde gezondheidsrisico's stelt verweerder dat op basis van rapporten van de Gezondheidsraad geoordeeld dient te worden dat er niet kan worden vastgesteld of er een oorzakelijk verband bestaat tussen de blootstelling aan elektromagnetische velden via installaties voor mobiele telecommunicatie enerzijds en vermindering van welbevinden of schade anderzijds. Tevens heeft verweerder zich gebaseerd op een circulaire van de Hulpverleningsdienst Groningen van 17 mei 2005 en informatie van het Nationaal Antennebureau. De Hulpverleningsdienst Groningen sluit zich aan bij de bevindingen van de Gezondheidsraad. Relevante regelgeving Ingevolge artikel 40, eerste lid, Woningwet (Ww) is het verboden te bouwen zonder vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning). Ingevolge artikel 44, eerste lid, Ww mag de reguliere bouwvergunning slechts en moet worden geweigerd, indien: a. het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft, niet voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in de artikelen 2 en 120 Ww; b. het bouwen niet voldoet aan de bouwverordening, of zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, aan de voorschriften die zijn gegeven bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, Ww of bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 Ww; c. het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld; d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk of de standplaats, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, Ww tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend, of e. voor het bouwen een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend. Ingevolge artikel 19, derde lid, WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen. In artikel 20 Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (BRO) zijn deze gevallen aangegeven. Ingevolge artikel 20, eerste lid, onder f, BRO komt voor de toepassing van artikel 19, derde lid, WRO in aanmerking een antenne-installatie als bedoeld in het Besluit bouwvergunningvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken, in de bebouwde kom, mits de hoogte van de antenne, of indien de antenne is geplaatst op een antennedrager als bedoeld in dat besluit, de hoogte van de antennedrager en de antenne tezamen, gemeten vanaf de voet van de antenne, respectievelijk de antennedrager, niet meer is dan 40 meter. Ingevolge artikel 1 van het Besluit bouwvergunningvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken wordt onder een antenne-installatie verstaan installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie. Beoordeling van het verzoek De voorzieningenrechter stelt vast dat in de onderhavige zaak verzoekers hebben beoogd een schorsing van de bouwvergunning te bewerkstelligen. De locatie waarop het bouwplan betrekking heeft is gelegen in het ter plaatse geldende bestemmingsplan "partiële herziening t.b.v. sportterrein" . De locatie heeft de bestemming "rekreatieterrein-ontworpen". Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan in strijd is met het vigerende bestemmingsplan. Verweerder heeft ten aanzien van de strijdigheid qua bestemming vrijstelling van het bestemmingsplan verleend met toepassing van artikel 19, derde lid, WRO. De voorzieningenrechter dient thans te beoordelen of verweerder in redelijkheid vrijstelling van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 19, derde lid, WRO heeft kunnen verlenen. De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat blijkens de bouwvergunning behorende bouwtekeningen een vergunning is aangevraagd en verleend voor het plaatsen van een zendmast voor mobiele telefoon met een hoogte van 40 meter. Nu de hoogte van de antennedrager en de antenne tezamen niet meer is dan 40 meter wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 20, eerste lid, aanhef en onder f, BRO en was verweerder bevoegd om ingevolge artikel 19, derde lid, WRO, gelezen in samenhang met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder f, Bro, vrijstelling te verlenen. Bij het nemen van een besluit tot vrijstelling van het bestemmingsplan dient verweerder alle belangen -waaronder de belangen van derden- te betrekken in een belangenafweging. Verweerder heeft in het bestreden besluit terecht de door verzoekers geuite vrees voor gezondheidsrisico's betrokken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in de door verzoekers geuite vrees geen aanleiding moeten vinden om de vrijstelling voor de zendmast te weigeren. Verweerder heeft zich gebaseerd op het jaarbericht 2005 van de Gezondheidsraad: "elektromagnetische velden", het rapport van de Gezondheidsraad van 28 juni 2004: "TNO-onderzoek naar effecten van GSM- en UMTS-signalen op welbevinden en cognitie" en het advies van de Hulpverleningsdienst Groningen van 17 mei 2005. De conclusie uit bovengenoemde rapporten en advies is dat niet kan worden vastgesteld of er een oorzakelijk verband bestaat tussen blootstelling aan elektromagnetische velden enerzijds en vermindering van welbevinden of schade aan de gezondheid anderzijds. Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat de rapporten van de Gezondheidsraad en het advies van de Hulpverleningsdienst Groningen op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en/of inhoudelijk onjuist is, zodat verweerder deze rapporten en het advies aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. De rechtbank wijst in dit kader nog op de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie onder meer de uitspraak van 6 september 2006, LJN AY7578). Ten aanzien van de door verzoekers overgelegde uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad overweegt de voorzieningenrechter nog dat deze aan het voorgaande geen afbreuk doet. In de uitspraak heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad overwogen dat het zonder enig commentaar verwijzen naar en keur van rapporten en documenten niet de geuite twijfel aan de juistheid van de gevolgde adviezen van de Gezondheidsraad rechtvaardigt. Nu er echter in die procedure een summier commentaar op de rapporten en documenten was gegeven, had verweerder hier niet zonder meer aan voorbij mogen gaan. In het onderhavige geval hebben verzoekers slechts verwezen naar een aantal rapporten en documenten, zonder deze van commentaar te voorzien of ze te overleggen. Ten aanzien van de stelling van verzoekers dat verweerder ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar alternatieve locaties overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Verweerder dient eerst en vooral te beslissen omtrent het bouwplan zoals dat is ingediend. Indien dit bouwplan op zich aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren (zie ook ABRS 19 juli 2006, LJN AY4251). Met de door verzoekers aangegeven alternatieven zijn op zijn minst twee zendmasten noodzakelijk om tot een volledige dekking te komen. Reeds hierom is er bij verwezenlijking van de alternatieven geen sprake van een gelijkwaardig resultaat. Gelet op het bovenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder in redelijkheid vrijstelling van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 19, derde lid, WRO kon verlenen ten behoeve van het in het geding zijnde bouwplan. Het bestreden besluit kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter de rechtmatig-heidstoets doorstaan. Het verzoek om voorlopige voorziening komt derhalve niet voor inwilliging in aanmerking. De voorzieningenrechter concludeert dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak zodat, met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, Awb, onmiddellijk uitspraak wordt gedaan op het beroep. 3. BESLISSING De voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen, RECHT DOENDE, - wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af; - verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. H.J. Bastin als voorzieningenrechter en in het openbaar door hem uitgesproken op 7 november 2006, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Doornbos als griffier. De griffier, De voorzieningenrechter, De voorzieningenrechter wijst er op dat belanghebbenden binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak, met uitzondering van de beslissing op het verzoek om voorlopige voorziening, daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA in Den Haag. Tegen de beslissing op het verzoek om voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open. Afschrift verzonden op: typ: GGD