Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4072

Datum uitspraak2007-09-18
Datum gepubliceerd2007-09-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersUTL-I-2007.030.902 raadkamernummer 07/1744
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek tot uitlevering aan Zwitserland van man die heeft verklaard de Nigeriaanse en Italiaanse, maar niet de Nederlandse nationaliteit te hebben. De minister van justitie van Zwitserland heeft de minister van justitie van Nederland verzocht om uitlevering van de opgeëiste persoon ter fine van strafvervolging. De rechtbank verklaart de gevraagde uitlevering niet toelaatbaar omdat het verzoek niet voldoet aan de eisen van artikel 2 van het Europees verdrag betreffende uitlevering.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE SECTOR STRAFRECHT UITLEVERINGSKAMER (UITSPRAAK) parketnummer UTL-I-2007.030. 902 raadkamernummer 07/1744 's-Gravenhage, 18 september 2007 De rechtbank 's-Gravenhage, uitleveringskamer, doet de volgende uitspraak op een verzoek van Zwitserland tot uitlevering van: [X], geboren op [geboortedatum] 1965 te Accra (Ghana), zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, thans gedetineerd in de P.I. De IJssel te Krimpen aan den IJssel, verder te noemen de opgeëiste persoon. 1. Het verzoek tot uitlevering. De minister van justitie van Zwitserland heeft bij brief van 18 juli 2007 de minister van justitie van Nederland verzocht om uitlevering van de opgeëiste persoon voornoemd ter fine van strafvervolging. 2. De overgelegde stukken. Met betrekking tot dit verzoek zijn de volgende stukken overgelegd: I. een in de Franse taal gestelde brief van het Federaal ministerie van justitie en politie van de Zwitserse Confederatie, kenmerk B 122'558/BUG, gedateerd 18 juli 2007, aan het ministerie van justitie te ´s-Gravenhage, inhoudende het verzoek om uitlevering van de opgeëiste persoon ter fine van vervolging ter zake van de strafbare feiten vermeld in het door de officier van justitie van het kanton Zürich uitgevaardigde aanhoudingsbevel van 10 juli 2007; hierbij is gevoegd: 1. een in de Duitse taal gesteld aanhoudingsbevel van 10 juli 2007, uitgevaardigd door de Staatsanwaltschaft Zürich-Limat tegen de opgeëiste persoon in verband met vervolging wegens de in dat bevel omschreven strafbare feiten, tevens houdende de tekst van artikel 19 van de Zwitserse Opiumwet, artikelen 27, 34, 35 en 90 van de Zwitserse Wegenverkeerswet en artikel 217 van het Zwitserse Wetboek van Strafrecht met betrekking tot de strafbaarheid van de feiten waarop het bevel betrekking heeft; II. een gewaarmerkte vertaling in het Nederlands van de onder I. en I.1. vermelde stukken; III. een schriftelijke vordering van de officier van justitie bij de rechtbank 's-Gravenhage, gedateerd 01 augustus 2007 strekkend tot het in behandeling nemen van het uitleveringsverzoek; IV. de bij faxbericht van 03 september 2007 van de Staatsanwaltschaft Zürich-Limmat aan het parket te 's-Gravenhage toegezonden en in de Duitse taal gestelde tekst van artikel 286 van het Zwitserse wetboek van strafrecht. 3. Overige stukken. Ter zitting van de uitleveringsrechter van 04 september 2007 heeft de officier van justitie een schriftelijke samenvatting overgelegd, houdende haar opvatting omtrent de toelaatbaarheid van het uitleveringsverzoek. 4. Omschrijving van het verzoek. Blijkens het aanhoudingsbevel van 10 juli 2007 rust op de opgeëiste persoon de verdenking dat hij: I. onbevoegd voorbereidingen heeft getroffen om verdovende middelen te bezitten, te bewaren, te kopen of op andere wijze te verkrijgen, waarbij dit een ernstig geval betreft, omdat hij wist of moest veronderstellen dat deze betrekking had op een hoeveelheid, die de gezondheid van veel mensen in gevaar kon brengen, ten aanzien van de volgende toedracht van zaken: Op 27 juni 2006 ontmoette [X] in het door hem bestuurde voertuig, merk [merk], kenteken [kenteken], bij het huis gelegen aan de [adres] in [plaats] de drugskoerier [A] (afzonderlijke zaak), waarbij laatstgenoemde een koffer bij zich had, waarin zich bij een controle door de bevoegde douaneautoriteiten op de luchthaven Zürich-Kloten 2413,9 gram cocaïne met een zuiver gehalte van ca. 85 procent bevond, waarbij de cocaïne vóór het doorgeven van de koffer aan [A] door de douaneautoriteiten was verwijderd. Nadat [A] in het door [X] bestuurde voertuig was ingestapt, reden zij via de [straat 1] - [straat 2] - [straat 3] - [straat 4] naar de [straat 5] in het centrum van Zürich-Oerlikon. Daar stapte [A] zonder genoemde koffer uit het voertuig van [X]. Laatstgenoemde ging ervan uit, dat in de bewuste koffer een tamelijk grote hoeveelheid cocaïne was ingebouwd en hij was van plan om deze vermeende, zich in de koffer bevindende, cocaïne hier in Zwitserland te verkopen of op andere wijze aan derden door te geven. Daardoor heeft [X] zich schuldig gemaakt aan overtreding van art. 19 cijfer 1 lid 5 van de Zwitserse Opiumwet. II. door een ernstige overtreding van de verkeersregels een groot gevaar voor de veiligheid van anderen heeft teweeggebracht of geriskeerd en dat hij een overheidsorgaan, een lid van een overheidsorgaan of een beambte heeft gehinderd bij een handeling, die binnen diens ambtelijke bevoegdheden ligt, ten aanzien van de volgende feiten: Na de hierboven onder I. beschreven overname van de koffer reed [X] met het door hem bestuurde voertuig via diverse straten naar de splitsing [straat 5]/ [straat 6], waar hij vanwege de verkeerssituatie voor een stoplicht moest stoppen. Vervolgens plaatste de hem volgende beambte van de kantonpolitie Zürich, [MM] zijn voertuig schuin voor het door [X] bestuurde voertuig, stapte uit, haalde zijn legitimatiebewijs tevoorschijn en riep [X] met daarbij passende gebaren toe, dat hij met zijn voertuig moest blijven staan. Hoewel het duidelijk voor [X] was, dat genoemde politiebeambte hem wilde onderwerpen aan een controle, schakelde hij het voertuig in zijn achteruit en reed achteruit weg, zonder aan het bevel van de politiebeambte gevolg te geven. Daardoor en door zijn verdere vlucht met genoemd voertuig verhinderde hij, dat politiebeambte [MM] hem aan een controle kon onderwerpen. Na een kort stukje langs de politiebeambte achteruit te hebben gereden, reed de verdachte [X] met zijn voertuig ondanks een doorgetrokken streep de rijstrook in de andere richting van de [straat 5] op en reed met een steeds grotere snelheid ondanks een voor hem op rood staand verkeerslicht dwars over de kruising verder in de richting van de [straat 7], zonder rekening te houden met het uit de [straat 6] komende verkeer. Door deze rijstijl, die flagrant in strijd is met de regels, stelde hij de veiligheid van de overige verkeersdeelnemers op genoemde kruising, die niet rekening hielden met een dergelijk gedrag, bloot aan een aanzienlijk gevaar, welk gevaar hij tenminste op de koop toe nam. Daardoor heeft [X] zich schuldig gemaakt aan een ernstige inbreuk op de verkeersregels in de zin van artikel 90, cijfer 2 van de Zwitserse Wegenverkeerswet in verbinding met de artikelen 34 lid 2, 35 lid 4 en 27 lid 1 van de Zwitserse Wegenverkeerswet, alsmede het hinderen van een ambtsverrichting in de zin van artikel 286 van het Zwitsers Wetboek van Strafrecht. III. zijn familierechtelijke alimentatie- en ondersteuningsplichten niet is nagekomen, hoewel hij over de middelen daartoe beschikte of zou hebben kunnen beschikken, ten aanzien van de volgende feiten: In de periode van 1 september tot 30 november 2006 gedurende drie maanden de maandelijkse alimentatiebijdragen voor zijn beide kinderen [B], geboren op [geboortedatum] 2994 (lees: 1994) en [C], geboren op [geboortedatum] 1996, ten bedrage van in totaal 3'127,20 Zwitserse Franc niet betaald, hoewel dit voor hem zonder meer mogelijk zou zijn geweest, wanneer hij niet uit Zwitserland weg zou zijn gegaan, maar hier verder een beroep zou hebben uitgeoefend. Daardoor heeft [X] zich schuldig gemaakt aan het verzuimen van alimentatieplichten in de zin van artikel 217 lid 1 van het Zwitserse Wetboek van Strafrecht. Naar Zwitsers recht zijn het onder I. vermelde Opiumwetfeit, de onder II. vermelde verkeersfeiten en het onder III. vermelde familierechtelijke feit strafbaar gesteld met een gevangenisstraf van meer dan een jaar. Naar Zwitsers recht is het onder II. vermelde feit inzake het hinderen van een ambtsverrichting strafbaar gesteld met een geldboete "bis zu 30 Tagesåtze". 5. Het onderzoek ter zitting. Ter zitting van 04 september 2007 heeft de voorzitter mededeling gedaan van het uitleveringsverzoek alsmede van de inhoud van de hiervoor onder 2. genoemde stukken. De opgeëiste persoon, ter zitting verschenen en bijgestaan door zijn raadsman mr. R. Malewicz, heeft verklaard dat hij degene is die in het uitleveringsverzoek wordt genoemd, dat hij de Nigeriaanse en Italiaanse nationaliteit, doch niet de Nederlandse, bezit en dat hij zich tegen de gevraagde uitlevering verzet. Namens de opgeëiste persoon is ter zitting verweer gevoerd, waarop hieronder wordt ingegaan. De officier van justitie heeft in de samenvatting, onder 3. genoemd, te kennen gegeven dat de gevraagde uitlevering toelaatbaar is ten aanzien van de onder 4.I. en 4.II vermelde feiten maar niet toelaatbaar is ten aanzien van het onder 4.III. vermelde feit, omdat dit feit naar Nederlands recht niet strafbaar is. 6. Beoordeling van de toelaatbaarheid van de gevraagde uitlevering. 6.1. Op het verzoek is toepasselijk: - het Europees verdrag betreffende uitlevering, gesloten te Parijs op 13 december 1957 (Trb. 1965, 9) (het Europees verdrag); - het Aanvullend Protocol bij het Europees verdrag, gesloten te Straatsburg op 15 oktober 1975 (Trb. 1979, 119) (het Protocol); - het Tweede Aanvullend Protocol bij het Europees verdrag, gesloten te Straatsburg op 17 maart 1978 (Trb. 1979, 120) (het Tweede Protocol); - het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen, met bijlagen, gesloten te New York op 30 maart 1961 (Trb. 1963, 81). 6.2. De rechtbank zal de gevraagde uitlevering niet toelaatbaar verklaren omdat het verzoek niet voldoet aan de eisen van artikel 2 van het Europees verdrag. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. 6.2.1. Het onder 4.I. vermelde feit ziet blijkens de feitsomschrijving in het aanhoudingsbevel van 10 juli 2007 op het plegen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot het bewaren, bezitten, kopen of op andere wijze verkrijgen van een hoeveelheid cocaïne. 6.2.2. Het bewaren, bezitten, kopen of op andere wijze verkrijgen van cocaïne is ingevolge artikel 2 onder C en artikel 10 lid 5 van de Opiumwet strafbaar gesteld als het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, op welke gedraging een maximum gevangenisstraf van zes jaar is gesteld. De op grond van artikel 10a van de Opiumwet strafbaar gestelde voorbereidingshandelingen hebben betrekking op het opzettelijk invoeren, uitvoeren, bewerken, bereiden, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne, maar niet op het opzettelijk aanwezig hebben daarvan. Het onder 4.I. vermelde feit kan evenmin de strafbare voorbereiding van een misdrijf in de zin van artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht opleveren, nu de gedraging van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne geen misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, zoals voor de strafbaarheid van voorbereiding volgens dat artikel is vereist. 6.2.3. Het onder 4.I. vermelde feit van voorbereidingshandelingen is derhalve naar Nederlands recht geen strafbaar feit. 6.2.4. Ook het onder 4.III. vermelde feit inzake het niet nakomen van alimentatieplichten is naar Nederlands recht geen strafbaar feit. 6.2.5. Dit betekent dat de gevraagde uitlevering ten aanzien van de onder 4.I. en 4.III. vermelde feiten niet voldoet aan de eis van dubbele strafbaarheid als vervat in artikel 2 lid 1 van het Europees verdrag. 6.2.6. Ten aanzien van het onder 4.II. vermelde feit inzake het verhinderen van een ambtsverrichting kan in Zwitserland een geldboete worden opgelegd. Daarmee voldoet dit feit niet aan de in artikel 2 lid 1 van het Europees verdrag gestelde eis dat het feit waarvoor de uitlevering wordt gevraagd in het recht van de verzoekende Partij met een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel strafbaar is gesteld. Dit feit is reeds daarom niet voor uitlevering vatbaar. 6.2.7. Het onder 4.II. vermelde feitencomplex ter zake van verkeersovertredingen is naar Nederlands recht als overtreding strafbaar gesteld in de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet met een maximum hechtenis van twee maanden. Daarmee voldoet dit feitencomplex niet aan het strafminimumvereiste als vervat in artikel 2 lid 1 van het Europees verdrag, te weten dat daarop zowel in het recht van de aangezochte Partij als in het recht van de verzoekende Partij een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste een jaar of meer is gesteld. Op grond van artikel 2 lid 2 van het Europees verdrag is het evenwel mogelijk de uitlevering toe te staan voor feiten die op zichzelf niet voldoen aan genoemd strafminimumvereiste als de uitlevering wordt toegestaan voor andere feiten die wel aan dat vereiste voldoen. Nu de gevraagde uitlevering echter ten aanzien van de overige feiten niet toelaatbaar zal worden verklaard, kan de uitlevering voor dit feitencomplex evenmin op de voet van artikel 2 lid 2 van het Europees verdrag worden toegestaan. 6.3. Het voorgaande betekent dat de rechtbank niet meer toekomt aan beoordeling van het door de raadsman gevoerde verweer. 7. Beslissing. De rechtbank, verklaart niet toelaatbaar de uitlevering aan Zwitserland van [X] voornoemd ter fine van strafvervolging ter zake van de feiten waarvoor zijn uitlevering is gevraagd, zoals omschreven in het hiervoor onder 2.I.1. vermelde document. heft het bevel tot gevangenhouding van de opgeëiste persoon op. Deze uitspraak is gewezen door mr. R.A.C. van Rossum, voorzitter, mrs R.J.A. Schaaf en G.A.M. Strijards, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Gest, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank van 18 september 2007. Mrs Schaaf en Strijards zijn buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.