Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4028

Datum uitspraak2007-09-06
Datum gepubliceerd2007-09-21
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/3509 AW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het dagelijks bestuur kon met recht concluderen dat in dit geval sprake was van gewichtige redenen die dit bestuur bevoegd maakten tot ontslag over te gaan.


Uitspraak

06/3509 AW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant], (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 mei 2006, 05/1851 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en het Dagelijks Bestuur van het stadsdeel Slotervaart van de gemeente Amsterdam (hierna: dagelijks bestuur) Datum uitspraak: 6 september 2007 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2007. Appellant is, zoals tevoren bericht, niet verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.D. Jansen, werkzaam bij het stadsdeel Slotervaart. II. OVERWEGINGEN 1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende. 1.1. Na zijn ontslag in oktober 1998 als leraar op een basisschool is appellant in de periode van augustus 2000 tot en met juni 2003 achtereenvolgens op een drietal andere basisscholen in het stadsdeel Slotervaart als leraar werkzaam geweest. Op elk van deze drie scholen zijn conflicten ontstaan die er steeds toe hebben geleid dat het bevoegd gezag geen andere weg zag dan appellant op enigerlei wijze op non-actief te stellen. 1.2. Nadat hij zijn voornemen daartoe aan appellant kenbaar had gemaakt en deze een reactie daarop had ingediend, heeft het dagelijks bestuur bij besluit van 24 juni 2004 appellant met ingang van 1 augustus 2004 met toepassing van artikel 228, tweede lid, aanhef en onder e, van het Rechtspositiebesluit WPO/WEC ontslag verleend om redenen van gewichtige aard, te weten een ernstig verstoorde werkrelatie. Bij het bestreden besluit van 1 maart 2005 heeft het dagelijks bestuur dit ontslagbesluit na door appellant gemaakt bezwaar gehandhaafd. 2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. 3.1. De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat het dagelijks bestuur met recht kon concluderen dat in dit geval sprake was van gewichtige redenen die dit bestuur bevoegd maakten tot ontslag over te gaan. De Raad verwijst hiertoe naar de overwegingen die de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd, waarmee hij zich kan verenigen. Appellant heeft in hoger beroep niets aangevoerd wat een ander oordeel zou rechtvaardigen. 3.2. De Raad overweegt evenwel voorts dat appellant er terecht op heeft gewezen dat het beginsel van een behoorlijke belangenafweging volgens vaste jurisprudentie (CRvB 2 maart 2006, LJN AV3953 en TAR 2006, 72) met zich brengt dat een ontslagverlening zoals hier aan de orde in het algemeen gepaard dient te gaan met toekenning van een aanspraak (garantie) op een ontslaguitkering die ten minste gelijk is aan het voor de ambtenaar geldende totaal van uitkeringen berekend op basis van de Werkloosheidswet (WW) en de regeling(en) inzake bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid, als ware als gevolg van het ontslag geen sprake van verwijtbare werkloosheid als bedoeld in artikel 24 van de WW. De Raad ziet geen grond voor het oordeel dat dit uitgangspunt hier niet zou gelden. Nu aan het verleende ontslag niet een garantie als hiervoor bedoeld is verbonden, slaagt het hoger beroep in zoverre. 3.3. De Raad ziet in de gegeven omstandigheden aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat appellant in verband met zijn ontslag aanspraak heeft op een ontslaguitkering naar de onder 3.2. omschreven maatstaf. Voor een verdergaande financiële compensatie zijn geen termen aanwezig gelet op het aandeel van appellant in het ontstaan en voortbestaan van de situatie die tot het ontslag heeft geleid. Ook op dit punt verwijst de Raad naar de feiten en omstandigheden zoals vermeld in de aangevallen uitspraak. 4. In het vorenstaande vindt de Raad voorts aanleiding het dagelijks bestuur op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in eerste aanleg tot een bedrag van € 644,- en in hoger beroep tot een bedrag van € 322,- aan kosten van rechtsbijstand. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond voor zover hem daarbij geen aanspraak (garantie) op een ontslaguitkering is toegekend en vernietigt dat besluit in zoverre; Verbindt aan het ontslag een aanspraak (garantie) op een ontslaguitkering als onder 3.2. aangegeven; Bepaalt dat zijn uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit; Veroordeelt het dagelijks bestuur in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 966,-, te betalen door de gemeente Amsterdam; Bepaalt dat de gemeente Amsterdam aan appellant het door hem in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 349,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en A.A.M. Mollee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.N. Rijnsewijn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 september 2007. (get.) H.A.A.G. Vermeulen. (get.) P.N. Rijnsewijn. HD 15.08