
Jurisprudentie
BB4025
Datum uitspraak2007-09-13
Datum gepubliceerd2007-09-21
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4008 AW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-09-21
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4008 AW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Nu betrokkenes ontslag is gelegen in opheffing van zijn betrekking is de Raad van oordeel dat appellant terecht de aanvulling van het loon van betrokkene niet op sociaal plan OALT 1, maar op sociaal plan OALT 2 heeft gebaseerd.
Uitspraak
06/4008 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 juni 2006, 05/1430 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene], (hierna: betrokkene)
en
appellant
Datum uitspraak: 13 september 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2007. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door H.A.L. Knoben, werkzaam bij Loyalis Maatwerk-administraties BV te Heerlen. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn dochter D. Altug.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene was sinds 1 augustus 1998 voltijds werkzaam als leraar Turks bij het openbaar basisonderwijs te Rotterdam. Bij besluit van 23 april 2004 is betrokkene per
1 augustus 2004 uit deze functie ontslagen. Bij besluit van 25 juni 2004 is betrokkene met ingang van 1 augustus 2004 voor 0,5 fte aangesteld als onderwijsassistent bij het openbaar basisonderwijs te Rotterdam. Op 1 september 2004 heeft betrokkene een aanvraag ingediend voor een aanvulling op zijn loon. Bij besluit van 25 oktober 2004 is aan betrokkene meegedeeld dat zijn aanvraag is ingewilligd en dat zijn loon van
4 augustus 2004 tot en met uiterlijk 3 augustus 2012 wordt aangevuld. Tot 4 augustus 2008 bedraagt de loonaanvulling 100%, daarna 95%.
1.2. Bij besluit van 21 februari 2005 (hierna: bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 25 oktober 2004 ongegrond verklaard. Hierbij is overwogen dat betrokkene per 1 augustus 2004 wegens beƫindiging van de subsidie voor het onderwijs in allochtone levende talen (hierna: OALT) is ontslagen zodat zijn loon op grond van sociaal plan OALT 2 wordt aangevuld. Ten aanzien van de door betrokkene in bezwaar ingenomen stelling dat hij in aanmerking komt voor de ruimere aanvulling, voorzien in sociaal plan OALT 1, wordt door appellant opgemerkt dat betrokkene alleen onder dit plan zou vallen indien hij ontslagen was als gevolg van de aanpassing per 1 augustus 2002 van de eisen die gesteld worden aan leraren die taalondersteuning geven. Daarvan is echter geen sprake.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd wegens strijd met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel zoals neergelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en appellant opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tevens zijn bepalingen omtrent griffierecht en proceskosten gegeven. Gelet onder meer op de bijlage bij het ontslagbesluit van 23 april 2004 was de rechtbank van oordeel dat het op de weg van appellant had gelegen om nader onderzoek te doen naar de reden van het ontslag alvorens het bestreden besluit te nemen.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht overweegt de Raad als volgt.
3.1. De Raad is met appellant van oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat appellant, alvorens het bestreden besluit te nemen, nader onderzoek had moeten doen naar de reden van het ontslag. Uit de gedingstukken komt genoegzaam naar voren dat betrokkenes ontslag gelegen is in opheffing van de betrekking wegens beƫindiging van de subsidie voor het OALT-onderwijs. De Raad verwijst hierbij met name naar het ontslagbesluit van 23 april 2004, welk besluit in rechte onaantastbaar is geworden, en waarin als reden voor ontslag per 1 augustus 2004 uitdrukkelijk is vermeld: opheffing van de betrekking. De Raad kan betrokkene niet volgen in zijn stelling dat uit de bijlage bij dit besluit blijkt dat hij is ontslagen wegens onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal en om die reden aanspraak zou hebben op aanvulling van zijn loon volgens sociaal plan OALT 1. Ook in die bijlage is immers met zoveel woorden aangegeven dat de functie van OALT-leerkracht per 1 augustus 2004 komt te vervallen. De vermelding in die bijlage dat er vanwege het ontbreken van een Pabo- of gelijkwaardig diploma en onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal voor betrokkene geen perspectief is op herplaatsing in een voor hem passende andere functie binnen het onderwijs ziet onmiskenbaar niet op de ontslaggrond. De brieven van 1 juli 2003 en 8 augustus 2003, waarnaar door betrokkene voorts is verwezen ter onderbouwing van zijn stelling dat op hem sociaal plan OALT 1 van toepassing is, maken het vorenstaande niet anders. In deze brieven wordt met geen woord over een ontslag(reden) gerept. De Raad merkt in dit verband nog op dat betrokkene aanvankelijk zelf ook heeft aangegeven dat de reden van zijn ontslag is gelegen in opheffing van zijn betrekking. De Raad verwijst hierbij naar betrokkenes aanvraag om een werkloosheidsuitkering van 21 juni 2004.
3.2. Nu betrokkenes ontslag is gelegen in opheffing van zijn betrekking is de Raad van oordeel dat appellant terecht de aanvulling van het loon van betrokkene niet op sociaal plan OALT 1, maar op sociaal plan OALT 2 heeft gebaseerd.
3.3. Het vorenstaande betekent dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Raad zal het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en
W. van den Brink als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van O.C. Boute als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 september 2007.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) O.C. Boute.
HD
21.08