Jurisprudentie
BB3939
Datum uitspraak2007-09-12
Datum gepubliceerd2007-09-20
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers105761/ HA ZA 05-1111
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-09-20
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers105761/ HA ZA 05-1111
Statusgepubliceerd
Indicatie
Gestolen auto, door politie in beslag genomen onder gedaagde. Verzekeraar vordert verklaring voor recht inzake eigendomsrecht. Gedaagde doet beroep op artikel 3:86 lid 3 BW. Gedaagde stelt sterk wisselend en innerlijk tegenstrijdig. Rechtbank verwijst uitdrukkelijk naar art. 21 Rv. Verweer gepasseerd en vordering als niet-weersproken toegewezen.
Uitspraak
VONNIS
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 105761 / HA ZA 05-1111
Vonnis van 12 september 2007
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
eiseres,
procureur mr. E.J.J.M. Kneepkens,
tegen
[Naam gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. J.E.A.H. Verstraelen.
Partijen zullen hierna [Eiseres] en [Gedaagde] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 januari 2007,
- de akte uitlating doorprocederen van 7 februari 2007 zijdens [Eiseres],
- de akte uitlating bewijslevering van 28 februari 2007 zijdens [Gedaagde],
- de antwoordakte van 14 maart 2007 zijdens [Eiseres].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. Bij voornoemd tussenvonnis heeft de rechtbank de zaak naar de rol verwezen voor akte uitlating bewijslevering aan de zijde van [Gedaagde] en akte uitlating doorprocederen aan de zijde van beide partijen.
2.2. [Eiseres] heeft daarop de rechtbank - gemotiveerd - verzocht eindvonnis te wijzen. [Gedaagde] heeft daarentegen aangegeven dat hij nader bewijs wil leveren aan de hand van een door hem in het geding te brengen (Belgisch) strafdossier inzake de handel in auto’s door [naam autohandelaar]. [Gedaagde] heeft daartoe overgelegd een bevel tot aanhouding van deze [naam autohandelaar]. Bij antwoordakte heeft [Eiseres] haar stelling dat eindvonnis dient te worden gewezen - gemotiveerd - gehandhaafd.
2.3. De rechtbank stelt in verband met de (verdere) beoordeling van het geschil het volgende voorop.
2.3.1. De onderhavige procedure heeft betrekking op een BMW, die in maart 2004 is gestolen bij [een zekere persoon] en die in december 2004 door de politie onder [Gedaagde] in beslag is genomen. [Eiseres] stelt dat zij, na overdracht van het desbetreffende recht door [een zekere persoon] aan haar, eigenaresse van de BMW is geworden en dat is gebleven. [Gedaagde] doet een beroep op de hem beschermende ‘uitzondering’ in artikel 3:86, lid 3 onder a, BW en stelt op grond daarvan het ‘betere recht’ op de BMW te hebben.
2.3.2. Bij vonnis van 5 april 2006 heeft de rechtbank [Gedaagde] toegelaten te bewijzen:
‘dat [een koper] de BMW heeft verkregen van een vervreemder die van het verhandelen aan het publiek van aan de BMW soortgelijke zaken anders dan als veilinghouder zijn bedrijf maakt in een daartoe bestemde bedrijfsruimte, zijnde een gebouwde onroerende zaak of een gedeelte daarvan met de bij het een en ander behorende grond, en die in de normale uitoefening van dat bedrijf handelde.’
2.3.3. Deze bewijsopdracht heeft de rechtbank gegeven naar aanleiding van onder meer de volgende (door [Eiseres] gemotiveerd betwiste) stellingen van [Gedaagde]:
- dat [een koper] de BMW in juni 2004 heeft gekocht van [naam autohandelaar], die een eenmanszaak drijft en zich zou bezighouden met de im- en export van auto’s;
- dat de zoon van [Gedaagde], [Zoon van gedaagde], bij deze koop aanwezig is geweest en heeft gezien dat [naam autohandelaar] ook auto’s inkoopt en verkoopt, dit in een voor het verhandelen van auto’s aan het publiek bestemde bedrijfsruimte in de zin van art. 3:86 lid 3 BW;
- dat [voornoemd koper] de auto vervolgens heeft doorverkocht aan [Zoon van gedaagde] en dat de eigendom van de auto vervolgens is overgegaan op [Gedaagde].
2.3.4. Onder verwijzing naar een (als productie 4 in het geding gebracht) rapport van het permanent autoteam van de regionale recherche heeft [Eiseres] bij dagvaarding gesteld dat de BMW vanuit Duitsland naar Nederland is ingevoerd. In het rapport is de identiteit van de importeur van de BMW onleesbaar gemaakt. Door [Eiseres] wordt het vermoeden geuit dat [Zoon van gedaagde] de importeur van de auto is.
2.3.5. Op deze stellingen wordt door [Gedaagde] bij conclusie van antwoord niet gereageerd; ontkend noch bevestigd wordt dat de BMW is geïmporteerd door [Zoon van gedaagde] Wel wordt door [Gedaagde] uitdrukkelijk gesteld dat de BMW door [voornoemd koper] is gekocht in het bedrijf van [naam autohandelaar]. Mede gelet op de door [Gedaagde] overgelegde producties, waaronder een uittreksel uit het handelsregister betreffende de eenmanszaak van [naam autohandelaar], kan uit de stellingen van [Gedaagde] niet anders worden begrepen dan dat de koop heeft plaatsgevonden in [woonplaats].
2.3.6. Tijdens de comparitie na antwoord op 20 februari 2006 wordt door [Eiseres] gesteld dat [naam autohandelaar] door haar wordt gezien als de importeur van de auto. Op deze stelling wordt door [Gedaagde] als zodanig niet gereageerd. Wel wordt bevestigd dat de positie van [naam autohandelaar] doorslaggevend is.
2.3.7. Tijdens de enquête aan de zijde van [Gedaagde] op 19 juni 2006 verschijnt [naam autohandelaar], alhoewel daartoe (als enige getuige) opgeroepen, niet. Tijdens de comparitie van partijen op dezelfde dag wordt uitdrukkelijk gesproken over de niet-geanonimiseerde versie van het politie-rapport inzake de BMW, waarover [Eiseres] inmiddels blijkt te beschikken. In het rapport wordt [Zoon van gedaagde] uitdrukkelijk als importeur van de auto aangewezen.
2.3.8. Door [Gedaagde] wordt dat niet betwist. Zijdens [Gedaagde] wordt daarop de mogelijkheid geopperd dat [Zoon van gedaagde] de auto heeft gekocht in Duitsland, bij een handelaar in de zin van artikel 3:86 lid 3 BW (kennelijk, zo voegt de rechtbank hier aan toe, niet zijnde [naam autohandelaar]). Anderzijds wordt door [Gedaagde] gesteld dat deze [voornoemd koper] enige tijd heeft zien rondrijden in een auto met een Duits kenteken (kennelijk implicerend dat [zoon van gedaagde] een ‘Duitse’ auto van [voornoemd koper] heeft gekocht en deze vervolgens vanuit Duitsland heeft geïmporteerd).
2.3.9. Tijdens de voortzetting van de enquête aan de zijde van [Gedaagde] op 12 oktober 2006 verschijnt [naam autohandelaar], alhoewel daartoe (als enige getuige) opgeroepen, opnieuw niet. Tijdens de comparitie van partijen op dezelfde dag wordt uitdrukkelijk gesproken over een drietal foto’s, die [Eiseres] heeft laten maken van - naar zij stelt - panden van [naam autohandelaar] in [een drietal woonplaatsen]
2.3.10. Door [Gedaagde] wordt niet betwist dat de foto’s betrekking hebben op panden van [naam autohandelaar]. Vastgehouden wordt aan de stelling dat [naam autohandelaar] de auto aan [voornoemd koper] zou hebben verkocht, waarna deze door [Zoon van gedaagde] zou zijn geïmporteerd. Inzake de plaats waar de transactie met [voornoemd koper] zou hebben plaatsgevonden, stelt [Gedaagde] nu dat dat in België is geweest, op één van de terreinen van [naam autohandelaar] aldaar. Nadat [Eiseres] erop heeft gewezen dat volgens de stukken aan [Zoon van gedaagde] een Duits uitvoerkenteken is verstrekt, wordt door [Gedaagde] erkend dat [Zoon van gedaagde] een Duits uitvoerkenteken heeft aangevraagd in verband met de beoogde import naar Nederland.
2.4. Het voorgaande maakt duidelijk dat [Gedaagde] op basis van de aanvankelijk door hem gepresenteerde visie op de zaak tot het bewijs van de waarheid van zijn stellingen is toegelaten. Vervolgens heeft [Gedaagde] bij iedere nieuwe ontwikkeling in de zaak (met name veroorzaakt door de inbreng van nieuwe feiten door [Eiseres]) zijn stellingen aangepast. Daardoor is niet langer duidelijk op welke feitelijke basis [Gedaagde] verweer voert. Sterker nog, door zijn onderling sterk verschillende en deels innerlijk tegenstrijdige verklaringen heeft [Gedaagde] ernstig aan geloofwaarheid ingeboet.
2.5. In het licht hiervan mag van [Gedaagde] worden verwacht dat hij, als hij aangeeft door te willen procederen, zijn uiterste best doet om terug te keren tot heldere en consistente stellingen, die relevant zijn voor de uitkomst van de zaak. Zoals bleek onder 2.2. wil [Gedaagde] nader bewijs leveren aan de hand van een door hem in het geding te brengen (Belgisch) strafdossier inzake de handel in auto’s door [naam autohandelaar]. Bij gebreke aan een nadere toelichting, die door [Gedaagde] niet wordt gegeven, kan de rechtbank niet inzien welk relevant bewijs aan de stukken in deze strafzaak kan worden ontleend. Hoe dan ook (dat wil zeggen: bij wie en waar de BMW ook is gekocht) gaat het er immers om om vast te stellen of die koop - door [voornoemd koper] - heeft plaatsgevonden in een bedrijfsruimte in de zin van artikel 3:86 lid 3 sub a, BW. Op deze kwestie heeft de door [Gedaagde] voorgestane bewijslevering - kennelijk - geen betrekking. Alleen al daarom zal de rechtbank [Gedaagde] niet toelaten tot het leveren van nader bewijs zoals door hem aangegeven.
2.6. De rechtbank is van oordeel dat inmiddels voldoende duidelijkheid bestaat over de feiten, zodat zij, zoals verzocht door [Eiseres], eindvonnis zal wijzen. Gelet op al het voorgaande - en mede in het licht van het bepaalde in artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat partijen voorschrijft om de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren - zal de rechtbank verder voorbijgaan aan al het door [Gedaagde] gestelde. Dat betekent dat de vordering van [Eiseres] - als zijnde niet weersproken - voor toewijzing vatbaar is.
2.7. [Gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [Eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 85,60
- overige explootkosten 383,80
- vast recht 244,-
- salaris procureur 2.034,- (4,5 punt × EUR 452,-)
____________________
Totaal EUR 2.747,40
3. De beslissing
De rechtbank
- verklaart voor recht dat [Eiseres] de eigenaresse is van de personenauto, merk BMW, type 328ci, oorspronkelijk voorzien van
het kenteken [QQ-QQ-QQ] en van het [Chassisnummer], kleur blauw, bouwjaar 1999, thans voorzien van het (valse)
kenteken [ZZ-ZZ-ZZ] en het (valse) [Chassisnummer] en dat zij derhalve deze auto van een ieder die haar (zonder
recht) houdt, kan opeisen;
- veroordeelt [Gedaagde] binnen 48 uur na betekening van het in deze procedure te wijzen vonnis de afstandverklaring - bijlage
bij de brief d.d. 19 oktober 2005 van mw mr A. Volkerink-de Boer aan [Gedaagde] - te ondertekenen en daarmee te kennen te
geven tegenover [Eiseres] geen enkel recht te hebben op de personenauto, merk BMW, type 328ci, oorspronkelijk voorzien
van het kenteken [QQ-QQ-QQ] en van het [Chassisnummer], kleur blauw, bouwjaar 1999, thans voorzien van het
(valse) kenteken [ZZ-ZZ-ZZ] en het (valse) [Chassisnummer], onder verbeurte van een dwangsom van € 500,-- voor
elke dag dat [Gedaagde] nalaat te voldoen aan deze veroordeling;
- veroordeelt [Gedaagde] in de proceskosten, die van het beslag en de gerechtelijke inbewaringgeving daaronder begrepen,
aan de zijde van [Eiseres] gevallen, de proceskosten (inclusief de kosten van het beslag) tot op heden begroot op
€ 2.747,40;
- verklaart dit vonnis, behoudens ten aanzien van de gegeven verklaring voor recht, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Beurskens en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2007.?