Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3608

Datum uitspraak2007-09-14
Datum gepubliceerd2007-09-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers03/703101-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Uitlokking van medeplegen van verduistering. Verdachte, eigenaar van een aantal bedrijven, heeft gedurende een aantal jaren een tweetal medewerkers van zijn leverancier uitgelokt om meerdere parketdelen te leveren dan op de afleveringsbon werd vermeld. In ruil daarvoor gaf hij hun geld, dat zij zelf hielden. Beide werknemers werden na ontdekking ontslagen, de gevolgen voor verdachte waren minder heftig. Aan verdachte is een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf opgelegd.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Strafrecht Parketnummer: 03/703101-06 Datum uitspraak: 14 september 2007 Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 augustus 2007 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen [Naam verdachte], geboren te [Geboorteplaats en datum verdachte], wonende te [Adres verdachte]. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 januari 1999 tot en met 26 januari 2006 in de gemeente Heerlen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (telkens) hoeveelheden of een hoeveelheid parket(delen) en/of (een) blik(ken) olie, in elk geval (telkens) enig goed behorende tot de magazijnvoorraad en/of tot de handelsvoorraad van Dekora Parket B.V., (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan Dekora parket B.V. en/of aan [H.], in elk geval (telkens) toebehorende aan een ander of aan anderen dan aan hem, verdachte en/of aan zijn, verdachtes, mededader(s); subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat: [Naam medeverdachte 1] en/of [Naam medeverdachte 2] in of omstreeks de periode van 1 januari 1999 tot en met 26 januari 2006 in de gemeente Heerlen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met elkaar, in elk geval ieder voor zich alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen (telkens) hoeveelheden of een hoeveelheid parket(delen) en/of (een) blik(ken) olie, in elk geval (telkens) enig goed behorende tot de magazijnvoorraad en/of tot de handelsvoorraad van Dekora Parket B.V., (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan Dekora parket B.V. en/of aan [H.], in elk geval (telkens) toebehorende aan een ander of aan anderen dan aan voornoemde [Naam medeverdachte 1] en/of aan voornoemde [Naam medeverdachte 2] en/of aan hem, verdachte, hebbende hij, verdachte, voornoemd omschreven feit in of omstreeks de periode van 1 januari 1999 tot en met 26 januari 2006 in de gemeente Heerlen en/of in de gemeente Maasbree, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk uitgelokt door giften en/of beloften en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen, immers heeft hij, verdachte (telkens) opzettelijk aan voornoemde [Naam medeverdachte 1] en/of aan voornoemde [Naam medeverdachte 2] een beloning in de vorm van het verstrekken van geld, in elk geval van het verstrekken van enig goed in het vooruitzicht gesteld voor zijn/hun handelen; meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat: [Naam medeverdachte 1] en/of [Naam medeverdachte 2] in of omstreeks de periode van 1 januari 1999 tot en met 26 januari 2006 in de gemeente Heerlen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk hoeveelheden of een hoeveelheid parket(delen) en/of (een) blik(ken) olie, in elk geval (telkens) enig goed behorende tot de magazijnvoorraad en/of tot de handelsvoorraad van Dekora Parket B.V., dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan Dekora parket B.V. en/of aan [H.], in elk geval toebehorende aan een ander of aan anderen dan aan voornoemde [Naam medeverdachte 1] en/of aan voornoemde [Naam medeverdachte 2] en/of aan hem, verdachte en welk(e) goed(eren) voornoemde [Naam medeverdachte 1] en/of voornoemde [Naam medeverdachte 2] uit hoofde van zijn/hun persoonlijke dienstbetrekking van/als werknemer (te weten als magazijnmedewerker en/of als magazijnmeester en/of als hoofd verkoop binnendienst en/of als vertegenwoordiger) van Dekora parket B.V., in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend, hebbende hij, verdachte, voornoemd omschreven feit in of omstreeks de periode van 1 januari 1999 tot en met 26 januari 2006 in de gemeente Heerlen en/of in de gemeente Maasbree, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk uitgelokt door giften en/of beloften en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen, immers heeft hij, verdachte (telkens) opzettelijk aan voornoemde [Naam medeverdachte 1] en/of aan voornoemde [Naam medeverdachte 2] een beloning in de vorm van het verstrekken van geld, in elk geval van het verstrekken van enig goed in het vooruitzicht gesteld voor zijn/hun handelen; meest subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat: hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 januari 1999 tot en met 26 januari 2006 in de gemeente Heerlen en/of in de gemeente Maasbree, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) hoeveelheden of een hoeveelheid parket(delen) en/of (een) blik(ken) olie, in elk geval (telkens) enig goed behorende tot de magazijnvoorraad en/of tot de handelsvoorraad van Dekora Parket B.V. heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij, verdachte, (telkens) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemd(e) goed(eren) wist dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof. De geldigheid van de dagvaarding De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen. De bevoegdheid van de rechtbank Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen. De ontvankelijkheid van de officier van justitie Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Schorsing der vervolging Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. De feiten Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank tot navolgende vaststelling van de feiten gekomen. De directeur van Dekora Parket BV, een groothandel en producent van parket en aanverwante artikelen, doet op 26 januari 2006 aangifte bij de politie. De strekking van de aangifte is dat in 2005 grote hoeveelheden parket en parketolie uit zijn bedrijf zijn verdwenen. In 2004 is dat ook gebeurd (zie noot 1). In een vervolgaangifte noemt hij verdachte als een persoon die hiermee mogelijk iets te maken zou kunnen hebben (zie noot 2). In een volgende aangifte geeft het bedrijf aan dat de verdwijningen al in 1999 zijn begonnen (zie noot 3). Verdachte is (mede) eigenaar van drie bedrijven in Maasbree, waaronder een parketzaak (zie noot 4). Een van zijn leveranciers in de periode waarop de tenlastelegging betrekking heeft is Dekora Parket BV te Heerlen (zie noot 5). Verdachte komt zeer regelmatig zelf met zijn auto en aanhangwagen goederen halen bij Dekora Parket BV (zie noot 6). Bij Dekora Parket BV zijn in deze periode onder meer de medeverdachten [Naam medeverdachte 1] en [Naam medeverdachte 2] in dienst. [Naam medeverdachte 1] is werkzaam in het magazijn en [Naam medeverdachte 2] is werkzaam in het magazijn (zie noot 7) en in de verkoop (zie noot 8). Beiden erkennen dat zij in de tenlastegelegde periode extra parket aan verdachte meegaven waarvoor deze niets hoefde te betalen aan Dekora Parket BV. Het extra geleverde kwam niet op de afleverbon en verdachte ontving er ook geen rekening voor. In ruil hiervoor betaalde verdachte aan [Naam medeverdachte 1] en [Naam medeverdachte 2] per keer € 100,- tot € 150,- contant. [Naam medeverdachte 1] en [Naam medeverdachte 2] ontkennen echter dat op deze wijze ooit parketolie aan verdachte is meegegeven (zie noot 9), (zie noot 10) . Ook verdachte heeft tegenover de politie toegegeven dat hij [Naam medeverdachte 1] en [Naam medeverdachte 2] geld gaf als deze in ruil daarvoor parket aan hem meegaven dat hij niet aan Dekora Parket BV hoefde te betalen (zie noot 11). Ter zitting heeft verdachte aangevoerd dat hij deze bekentenis heeft afgelegd onder druk van de omstandigheden. Zijn bedrijf dreigde immers ten onder te gaan als hij langer vast bleef zitten dus heeft hij maar gezegd wat de politie horen wilde. De rechtbank hecht aan deze laatste verklaring geen geloof. De tijd gedurende welke verdachte in voorarrest heeft verbleven is immers slechts kort geweest. Dat van die korte periode al zo’n druk zou zijn uitgegaan dat verdachte, in strijd met de waarheid, allerlei voor hem zeer belastende verklaringen zou afleggen die bovendien schadelijk zijn voor de reputatie van zijn bedrijf, acht de rechtbank onaannemelijk. Bovendien vinden de verklaringen van verdachte zoals deze bij de politie zijn afgelegd steun in de verklaringen van de beide medeverdachten. De rechtbank gaat dus bij de vaststelling van de feiten uit van de verklaringen van verdachte zoals deze bij de politie zijn afgelegd. Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 31 augustus 2007 gevorderd dat het onder meer subsidiair tenlastegelegde zal worden bewezenverklaard, met uitzondering van de zinsnede “en/of (een) blik(ken) olie”. Verdachte heeft de medeverdachten naar zijn mening telkens goederen laten overdragen in ruil voor geldbedragen. Het standpunt van de verdediging De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte niet degene is geweest die goederen in zijn aanhanger heeft geladen. De medeverdachten [Naam medeverdachte 2] en [Naam medeverdachte 1] waren degenen, die goederen in de aanhanger hebben gelegd zonder dat zij deze goederen op de afleverbon hebben genoteerd. In een enkel geval heeft verdachte meegeholpen met inladen, doch dit was altijd onder supervisie van een van beide medeverdachten. Ook ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Hij heeft de medeverdachten immers niet uitgelokt tot het plegen van diefstal, nu zij de goederen anders dan door misdrijf onder zich hadden. Zij mochten en konden er immers over beschikken uit hoofde van hun dienstbetrekking. Door de raadsman wordt ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde aangevoerd dat er in de onderhavige zaak geen sprake is van uitlokking. Verdachte is immers niet degene geweest die de medeverdachten ertoe heeft aangezet om méér goederen in zijn aanhanger te laden dan het aantal dat op de verkoopbon is geplaatst. Hij was niet de initiatiefnemer van de tenlastegelegde feiten, doch de medeverdachten namen het initiatief. Er is derhalve geen sprake van uitlokking van de zijde van verdachte. Tenslotte is de raadman van mening dat ook ten aanzien van het meest subsidiair tenlastegelegde vrijspraak moet volgen, nu verdachte steeds contant geld heeft betaald, zowel aan [Naam medeverdachte 2] en [Naam medeverdachte 1] als aan [H.], zijnde de eigenaar van Dekora Parket BV. Hij kreeg nooit een factuur. Verdachte had naar het oordeel van de raadsman niet hoeven begrijpen dat het geld, dat hij aan [Naam medeverdachte 2] en [Naam medeverdachte 1] gaf, niet bij Dekora Parket BV terecht zou komen. Verdachte was er niet van op de hoogte dat er verduistering werd gepleegd. Het oordeel van de rechtbank De vrijspraak Primair wordt aan verdachte diefstal in vereniging verweten, subsidiair het uitlokken van diefstal door [Naam medeverdachte 1] en [Naam medeverdachte 2]. Op grond van de feiten zoals die door de rechtbank zijn vastgesteld kan niet worden gezegd dat verdachte, al dan niet in vereniging, goederen van Dekora Parket BV heeft gestolen zoals bedoeld in artikel 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht. Daarvoor is immers nodig dat de goederen door diefstal in de macht van verdachte komen en daarvan is niet gebleken. Om de zelfde reden kan niet gezegd worden dat verdachte [Naam medeverdachte 1] en [Naam medeverdachte 2] heeft uitgelokt tot het plegen van diefstal. [Naam medeverdachte 1] en [Naam medeverdachte 2] hebben evenmin de goederen in hun macht gekregen door diefstal. Nu zij geen diefstal hebben gepleegd kan niet bewezen worden dat verdachte hen daartoe zou hebben uitgelokt. Verdachte dient dus van het primair en subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken. Het bewijs De rechtbank acht bewezen dat [Naam medeverdachte 1] en [Naam medeverdachte 2] parket, dat zij uit hoofde van hun dienstbetrekking onder zich hadden, hebben meegegeven aan verdachte zonder dat verdachte hiervoor aan de rechtmatige eigenaar, Dekora Parket BV, hoefde te betalen. Zij hebben zich derhalve schuldig gemaakt aan verduistering. De rechtbank acht eveneens bewezen dat verdachte hen daarvoor geld heeft betaald. De raadsman van verdachte heeft de vraag opgeworpen of dit te betitelen is als uitlokking. Daarbij heeft hij gesteld dat [Naam medeverdachte 1] en [Naam medeverdachte 2] zelf met het idee zouden zijn gekomen om verdachte extra goederen mee te geven in ruil voor geld. Van uitlokking door verdachte kan dan geen sprake zijn. De rechtbank deelt deze stelling van de raadsman niet. Allereerst blijkt uit de verklaringen van [Naam medeverdachte 1] (zie noot 12) en verdachte (zie noot 13) dat het verdachte is geweest die [Naam medeverdachte 1] heeft benaderd en geld heeft aangeboden in ruil voor het meegeven van parket dat niet op de afleverbon en de factuur werd vermeld. Of het [Naam medeverdachte 2] is geweest die het initiatief heeft genomen tot zijn aandeel in deze handelswijze of verdachte, is minder makkelijk vast te stellen. Volgens verdachte is het [Naam medeverdachte 2] geweest die is begonnen met het aanbieden van tweedekeus vloeren die contant moesten worden afgerekend. Verdachte wist niet wat hierin de rol van de directeur van Dekora Parket BV was (zie noot 14). Daarmee staat echter niet vast dat Dekora Parket BV hierdoor werd benadeeld en dat de directeur hiervan niet op de hoogte was. [Naam medeverdachte 2] heeft verklaard met betrekking tot het meegeven aan verdachte van extra parket dat niet op de afleverbon werd vermeld en niet werd gefactureerd dat zulks gebeurde op verzoek van verdachte (zie noot 15). [Naam medeverdachte 2] legt daarmee het initiatief bij verdachte. Overigens is de rechtbank van oordeel dat de vraag wie met deze praktijken is begonnen niet alles bepalend is voor de vraag of van uitlokking sprake is. Immers, degene die al eerder een soortgelijk delict heeft gepleegd, en daarmee al bereidheid heeft getoond tot het plegen ervan, kan, bijvoorbeeld door het in het vooruitzicht stellen van een geldelijke beloning, uitgelokt worden tot het opnieuw plegen van een delict (vgl. HR 3 januari 1934, NJ 1934, p. 549). Naar de overtuiging van de rechtbank is van deze situatie hier in ieder geval sprake geweest. De rechtbank komt dan ook tot de vaststelling dat verdachte de medeverdachten heeft uitgelokt tot het plegen van verduistering. Het meer subsidiair ten laste gelegde feit kan derhalve bewezen worden. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat [Naam medeverdachte 1] en/of [Naam medeverdachte 2] in de periode van 1 januari 2000 tot 1 september 2005 in de gemeente Heerlen tezamen en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich, meermalen opzettelijk een hoeveelheid parketdelen behorende tot de magazijnvoorraad van Dekora Parket B.V., welke goederen voornoemde [Naam medeverdachte 1] en/of voornoemde [Naam medeverdachte 2] uit hoofde van hun persoonlijke dienstbetrekking als werknemer (te weten als magazijnmedewerker en/of als magazijnmeester en/of als hoofd verkoop binnendienst en/of als vertegenwoordiger) in elk geval anders dan door misdrijf onder zich hadden, wederrechtelijk zich hebben toegeëigend, hebbende hij, verdachte, voornoemd omschreven feit in de periode van 1 januari 2000 tot en met 1 september 2005 in de gemeente Heerlen en/of in de gemeente Maasbree, meermalen opzettelijk uitgelokt door giften, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk aan voornoemde [Naam medeverdachte 1] en/of aan voornoemde [Naam medeverdachte 2] een beloning in de vorm van het verstrekken van geld in het vooruitzicht gesteld voor hun handelen. De partiële vrijspraak De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De kwalificatie Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moeten worden gekwalificeerd als volgt: meer subsidiair: uitlokken van medeplegen van verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De straf De eis van de officier van justitie De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 31 augustus 2007 gevorderd dat de verdachte ter zake van het meer subsidiair tenlastegelegde feit zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar en een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 uren, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft ten aanzien van de op te leggen straf gepleit voor het opleggen van een geldboete van maximaal € 3.000,- tot € 5.000,-. Hij is van mening dat verdachte al in niet geringe mate is gestraft, nu in kranten gewag is gemaakt van hetgeen hem is tenlastegelegd en hij hiervan de zakelijke gevolgen heeft ondervonden. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is volgens de raadsman ondoenlijk voor verdachte, omdat hij in dat geval zijn bedrijven niet zal kunnen besturen en genoodzaakt zal zijn deze te verkopen. Ook een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt door de raadsman als te zwaar bevonden. Ten aanzien van de taakstraf heeft de raadsman gepleit voor het opleggen van een aantal door de rechtbank geschikt geachte uren werkstraf, doch met een maximum van 120 uren. De raadsman voert aan, dat verdachte en dhr. [H.] een regeling ter vergoeding van de schade hebben getroffen, waarbij verdachte een bescheiden geldbedrag aan [H.] zal betalen en voor het overige afspraken zijn gemaakt omtrent leveringen van Dekora Parket BV aan verdachte. Hij verzoekt hiermee rekening te houden bij het opleggen van een straf. De overwegingen van de rechtbank Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende. De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. De rechtbank stelt voorop dat zij, gelet op de omvang van het verduisterde bedrag en gelet op de periode waarin het bewezenverklaarde feit zich heeft afgespeeld, een gevangenisstraf van enige tijdsduur op zijn plaats acht. Daarbij betrekt de rechtbank bovendien nog het volgende. Verdachte is naar zijn eigen zeggen een welvarend man. Hij bezit meerdere bedrijven en onroerend goed. Zijn eigen vermogen schat hij op meer dan één miljoen euro’s. Hoewel er natuurlijk nooit enige rechtvaardiging is voor het “wegnemen” van andermans eigendommen kan de rechtbank in dit geval ook in het geheel geen noodzaak ontdekken waarom verdachte zich met deze praktijken heeft ingelaten. Verdachte is immers zeer wel in staat om voor de afgenomen goederen te betalen, zoals in het handelsverkeer nog steeds een goed gebruik is. Daar komt bij dat verdachte door zijn handelen anderen aanzienlijke schade heeft berokkend. De rechtbank denkt dan aan Dekora Parket BV, welk bedrijf een deel van zijn handelsvoorraad is kwijtgeraakt en daardoor aanzienlijke financiële schade heeft geleden. Maar die schade strekt zich ook uit tot de medeverdachten [Naam medeverdachte 1] en [Naam medeverdachte 2]. Het aanlokkelijke voorstel dat verdachte hen heeft gedaan heeft beiden in een zeer slechte positie gebracht. Ontslag op staande voet bij Dekora Parket BV, een grote geldclaim van dit bedrijf en een strafzaak zijn voor beide medeverdachten het gevolg. Uiteraard zijn zij beiden daaraan medeschuld maar de rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij klaarblijkelijk niet heeft stil gestaan bij de gevolgen die, bij ontdekking, het gebeuren voor deze beide werknemers zou hebben. Die gevolgen zouden immers de gevolgen voor hem, als welvarende zelfstandige, ver overtreffen. Juist omdat hij zelf ook werkgever is had verdachte daarbij moeten stilstaan en zou hem dat van deze handelingen hebben moeten afhouden. Dit beeld van onevenwichtigheid in de gevolgen wordt nog versterkt door de uitlating van de raadsman van verdachte ter zitting, inhoudende dat Dekora Parket BV en verdachte inmiddels een compromis hebben gesloten als gevolg waarvan verdachte een zeer bescheiden bedrag zal betalen aan Dekora Parket BV en in de toekomst een bepaalde hoeveelheid parket zal afnemen. Daarmee is de relatie tussen verdachte en Dekora Parket BV weer hersteld. Tenslotte treft de handelwijze van verdachte ook andere personeelsleden van Dekora Parket BV, die met de verduistering niets van doen hadden maar wel tijdens de duur van het onderzoek onder verdenking hebben gestaan. Dat heeft veel onnodige spanning veroorzaakt. Bovendien kan de rechtbank niet uitsluiten dat er nog geruime tijd enige smet op bepaalde werknemers zal blijven hangen, hoewel hun betrokkenheid niet is aangetoond. Tenslotte heeft de rechtbank gekeken naar de houding van verdachte op zitting. Daarbij stelt de rechtbank vast dat verdachte geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen. Hij probeert een en ander alsnog te ontkennen of te bagatelliseren. Van enig berouw blijkt niet. Hij heeft de kwestie met Dekora Parket BV op een voor hem bevredigende wijze afgesloten en daarmee lijkt de kous voor hem af. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat verdachte zich realiseert dat zijn handelen verstrekkende gevolgen heeft gehad voor anderen. Evenmin heeft de rechtbank kunnen vaststellen dat verdachte zich aan de positie waarin deze personen zijn komen te verkeren iets gelegen laat liggen. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet volstaan kan worden met een gevangenisstraf welke lichter is dan een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Dit is nodig om verdachte het verkeerde van zijn handelen te doen in zien en om, hopelijk, te voorkomen dat verdachte in de toekomst wederom zal toegeven aan al te gemakkelijke, maar strafbare, verleidingen. Bij de straftoemeting heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte niet eerder ter zake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld. De toepasselijke wettelijke bepalingen De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht. DE BESLISSINGEN: De rechtbank - verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij; - verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan; - verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij; - verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is; - veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van TWAALF maanden; - beveelt, dat van de opgelegde gevangenisstraf een deel, groot ZES maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit; - beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. --------------------------------------------------------- Noten 1 Het in de wettelijke vorm door opsporingsambtenaar [A.] opgemaakte proces-verbaal, als weergegeven op de pagina's 299 tot en met 304 van de doornummering, inhoudende, voor tot het bewijs gebezigd, de navolgende op 26 januari 2006 ten overstaan van voornoemde opsporingsambtenaren door de aangever [H.] afgelegde verklaring: Pag. 300: Ik ben directeur van Dekora Parket BV, gevestigd te Heerlen, Kleinestraat 2, en gerechtigd tot het doen van deze aangifte. Het bedrijf is een groothandel in parket met aanverwante goederen. 70% is eigen productie. Na de balans van de inventarisatie in december 2005 bleek dat er enorme verschillen waren in de voorraadafboekingen. De man die de leiding heeft over het magazijn, dhr. [Q.], vertelde mij dat er sinds 2004 grote verschillen waren tussen in- en verkoop. Hij zei te vermoeden dat er gestolen werd binnen het bedrijf. Ook bleek dat er in 2005 ongeveer 3000m² parket van verschillende soorten parket verdwenen. Ik ben met de boekhouder ook 2004 gaan bekijken en trof in dat jaar ook grote verschillen aan. 2 Het in de wettelijke vorm door opsporingsambtenaar [L.] opgemaakte proces-verbaal, als weergegeven op de pagina's 312 tot en met 316 van de doornummering, inhoudende, voor tot het bewijs gebezigd, de navolgende op 21 februari 2006 ten overstaan van voornoemde opsporingsambtenaren door de aangever [H.] afgelegde verklaring: Pag. 312: Ik verdenk [Naam verdachte] ervan dat hij in de periode van minimaal 2002 tot heden met hulp van een of meerdere werknemers van mijn bedrijf een grote hoeveelheid goederen van mijn bedrijf heeft verduisterd cq gestolen. 3 Het in de wettelijke vorm door opsporingsambtenaar [L.] opgemaakte proces-verbaal, als weergegeven op de pagina's 384 tot en met 386 van de doornummering, inhoudende, voor tot het bewijs gebezigd, de navolgende op 14 oktober 2006 ten overstaan van voornoemde opsporingsambtenaren door de aangever [H.] afgelegde verklaring: Pag. 384: Mijn administrateur, de heer [S.] heeft in de boekhouding ontdekt dat er vanaf 1999 grote verschillen zijn ontstaan bij de inventarisatie van goederen. 4 Het in de wettelijke vorm door de opsporingsambtenaar [L.] opgemaakte proces-verbaal, als weergegeven op de pagina's 225 tot en met 228 van de doornummering, inhoudende, voor tot het bewijs gebezigd, de navolgende op 28 augustus 2006 ten overstaan van voornoemde opsporingsambtenaren door de verdachte [Naam verdachte] afgelegde verklaring: Pag. 225: Ik voer de navolgende bedrijven: 1. Hermans Parket BV, gevestigd aan de Dorpstraat 63 te Maasbree; 2. Hermans Doe het Zelf BV, gevestigd aan de Dorpstraat 71 ter Maasbree; Pag. 226: 3. Medefirmant van Hermans Doe het Zelf VOF in Meijel, gevestigd aan de Prins Bernhardlaan 1 te Meijel. De andere firmant is mijn jongste broer. 5 Het in de wettelijke vorm door de opsporingsambtenaar [L.] opgemaakte proces-verbaal, als weergegeven op de pagina's 225 tot en met 228 van de doornummering, inhoudende, voor tot het bewijs gebezigd, de navolgende op 28 augustus 2006 ten overstaan van voornoemde opsporingsambtenaren door de verdachte [Naam verdachte] afgelegde verklaring: Pag. 226: Ik betrek mijn goederen van Dekora Parket BV te Heerlen en Woodpekker te Meidrecht. 6 Het in de wettelijke vorm door de opsporingsambtenaar [L.] opgemaakte proces-verbaal, als weergegeven op de pagina's 229 tot en met 235 van de doornummering, inhoudende, voor tot het bewijs gebezigd, de navolgende op 29 augustus 2006 ten overstaan van voornoemde opsporingsambtenaren door de verdachte [Naam verdachte] afgelegde verklaring: Pag. 231: Vr: U heeft gisteren verklaard dat u vaker bestellingen bij Dekora Parket BV te Heerlen deed. Vr: Hoe gaat de aflevering van die goederen? A: Voordat er problemen waren, haalde ik ze zelf op. 7 Het in de wettelijke vorm door de opsporingsambtenaar [L.] opgemaakte proces-verbaal, als weergegeven op de pagina's 196 tot en met 203 van de doornummering, inhoudende, voor tot het bewijs gebezigd, de navolgende op 24 augustus 2006 ten overstaan van voornoemde opsporingsambtenaren door de verdachte [Naam medeverdachte 1] afgelegde verklaring: Pag. 197: Ik werk nu ongeveer 17 à 18 jaar bij Dekora Parket BV te Heerlen. Ik werk al ongeveer 10 à 12 jaar in het magazijn. 8 Het in de wettelijke vorm door de opsporingsambtenaren [D.] en [L.] opgemaakte proces-verbaal, als weergegeven op de pagina's 165 tot en met 175 van de doornummering, inhoudende, voor tot het bewijs gebezigd, de navolgende op 20 maart 2006 ten overstaan van voornoemde opsporingsambtenaren door de verdachte [Naam medeverdachte 2] afgelegde verklaring: Pag. 166: Vervolgens ben ik magazijnmedewerker geworden. Dat was ongeveer tien jaar geleden. Daarna ben ik magazijn-chef geworden. Twee jaar geleden ben ik naar de verkoopafdeling gegaan. En sinds 2 januari 2006 zit ik in de verkoop buitendienst. 9 Het in de wettelijke vorm door de opsporingsambtenaar [L.] opgemaakte proces-verbaal, als weergegeven op de pagina's 176 tot en met 182 van de doornummering, inhoudende, voor tot het bewijs gebezigd, de navolgende op 4 september 2006 ten overstaan van voornoemde opsporingsambtenaren door de verdachte [Naam medeverdachte 2] afgelegde verklaring: Pag. 176: Als meneer [Naam verdachte] iets meer nodig had dan werd dat op een pallet erbij gelegd. Dan werd het in zijn auto gezet; Pag. 177: Vr: Wie zette dat dan in zijn auto? A: Dat waren ik of [Naam medeverdachte 1]. Daar kregen [Naam medeverdachte 1] en ik geld voor. Vr: Hoeveel kregen jullie dan? A: Dat hing ervan af. De ene keer was dat € 200,-, de andere keer was het € 100,-. Dat lag eraan hoeveel geld hij bij zich had. Vr: Hoe lang ging dat al in zijn werk? A: Ik denk een jaar of vier, vijf. Ik weet het niet zeker. Ik denk dat dat wel drie à vier keer in de maand gebeurde. Vr: Als [Naam verdachte] de loods binnenkwam, wat gebeurde er dan? A: Dan kwam hij naar mij of [Naam medeverdachte 1] en vroeg of hij nog wat meer van dit of dat kon hebben. Dan deden [Naam medeverdachte 1] of ik dat in zijn wagen. Dat werd dan niet op de afleverbon erbij geschreven. Pag. 178: Vr: Zijn er nog andere goederen uit het bedrijf verdwenen? A: Neen. Alleen maar planken. Pag. 181: Vr: Wat heb je met dat geld gedaan? A: Daar ben ik veel van op stap geweest. Als je twee keer in de week op stap gaat en je gaat eten dan is € 200,- ook niet veel. Pag. 185: Vr: Ik heb een verklaring van [Naam verdachte]. In die verklaring staat dat jij vanaf 1999 tot eind vorig jaar aan [Naam verdachte] op deze wijze (goederen) hebt gegeven. Klopt dat? A: Dat zou kunnen. Ik weet niet precies de jaren. Ik durf het niet te zeggen. Het zou wel kunnen. 10 Het in de wettelijke vorm door de opsporingsambtenaar [L.] opgemaakte proces-verbaal, als weergegeven op de pagina's 214 tot en met 218 van de doornummering, inhoudende, voor tot het bewijs gebezigd, de navolgende op 24 augustus 2006 ten overstaan van voornoemde opsporingsambtenaren door de verdachte [Naam medeverdachte 1] afgelegde verklaring: Pag. 214: Vr: [Naam medeverdachte 1], kun je me vertellen hoe die diefstallen uit het bedrijf zijn begonnen? A: [Naam verdachte] heeft mij benaderd. Hij vroeg aan mij of ik niets extra’s mee kon geven. Of ik wat wilde bijverdienen. Met andere woorden, ik begreep eruit dat hij mij zou betalen wanneer ik goederen uit het magazijn van Dekora Parket in zijn aanhangwagen zou laden en deze niet op de afleveringsbonnen zou vermelden, zodat hij ze kon meenemen zonder te betalen. Vr: Wat heeft hij je toen aan geld aangeboden? A: Hij gaf me de ene keer € 100,- en de andere keer € 150,-. Pag. 215: Gemiddeld gaf ik hem tussen de tien en de vijftien vierkante meters massief eiken parketdelen en andere soorten parket mee. Dan laadde ik die bestelling die op de bon stond in zijn aanhanger. Dan zei hij dat hij wat meer meters nodig had. Deze werden dan erbij gepakt en in de aanhangwagen geladen. Hierna gingen de deuren van de aanhangwagen dicht, tekende ik de bon af waarop de originele bestelling stond en vertrok [Naam verdachte]. Pag. 217: Vr: Waar haalde [Naam verdachte] die blikken dan weg? A: Nogmaals ik weet het niet van die blikken. Pag. 220: V: Hoe lang geleden is het begonnen dat jij meedeed? A: Dat zal ongeveer vier tot vijf jaar geleden gestart zijn. 11 Het in de wettelijke vorm door de opsporingsambtenaar [L.] opgemaakte proces-verbaal, als weergegeven op de pagina's 242 tot en met 245 van de doornummering, inhoudende, voor tot het bewijs gebezigd, de navolgende op 30 augustus 2006 ten overstaan van voornoemde opsporingsambtenaren door de verdachte [Naam verdachte] afgelegde verklaring: Pag. 243: Er werden goederen in mijn aanhangwagen geladen die niet op de afleverbon stonden en waarvoor ik nooit iets betaald heb aan Dekora Parket BV. Ik heb [Naam medeverdachte 2] en later [Naam medeverdachte 1] hier steeds geld voor gegeven. Dat geld kwam niet bij Dekora Parket BV terecht. Pag. 249: Vr: U hebt toegegeven dat U bij Dekora Parket BV vanaf 1999 tot 1 januari 2006 een grote hoeveelheid goederen, te weten eiken vloeren, lamelvloeren, lijmen, oliën, ondervloeren etc. heeft meegenomen zonder te betalen. U heeft toegegeven dat U hiervoor aan [Naam medeverdachte 2] en [Naam medeverdachte 1] flinke bedragen geld heeft betaald. Klopt dat? A: Ja. Dat klopt. Ik geef toe dat ik over genoemde periode voor een flink bedrag aan goederen vanuit het bedrijf Dekora Parket BV, Kleinestraat 2 te Heerlen goederen heb meegenomen zonder te betalen. Ook geef ik toe dat ik hiervoor [Naam medeverdachte 1] en [Naam medeverdachte 2] flinke geldbedragen heb gegeven. 12 Zie noot 10. 13 Het in de wettelijke vorm door de opsporingsambtenaren [L.] en [Z.] opgemaakte proces-verbaal, als weergegeven op de pagina's 246 tot en met 249 van de doornummering, inhoudende, voor tot het bewijs gebezigd, de navolgende op 31 augustus 2006 ten overstaan van voornoemde opsporingsambtenaren door de verdachte [Naam verdachte] afgelegde verklaring: Pag. 247: Ik, [L.], las de verdachte [Naam verdachte] voor uit de verklaring van [Naam medeverdachte 1], PV nr: 2006012436-25. Hierin verklaart [Naam medeverdachte 1] dat [Naam verdachte] hem Pag. 248: expliciet heeft gevraagd of hij wat extra’s kon meenemen en of [Naam medeverdachte 1] wat wilde bijverdienen hiervoor. Vr: Wat is hierop Uw antwoord? A.: Ja, het klopt. Ik heb eerst [Naam medeverdachte 2] hiervoor geld gegeven. Later heb ik dat aan [Naam medeverdachte 1] gevraagd. [Naam medeverdachte 1] was vaak degene die mij hielp. Dus ik heb [Naam medeverdachte 1] gevraagd of ik wat extra’s kon meenemen zonder dat dit op de afleverbonnen vermeld werd. Ik zou hem dan hiervoor geld geven. Dat was wel één keer in de week. 14 Het in de wettelijke vorm door de opsporingsambtenaar [L.] opgemaakte proces-verbaal, als weergegeven op de pagina's 242 tot en met 245 van de doornummering, inhoudende, voor zover tot het bewijs gebezigd, de navolgende op 30 augustus 2006 ten overstaan van voornoemde opsporingsambtenaren door de verdachte [Naam verdachte] afgelegde verklaring: Pag. 242: [Naam medeverdachte 2] is eigenlijk de hoofdpersoon in deze zaak. Het begon met contant gekochte vloeren, tweede keus vloeren. Ik kon die partijen dan voor weinig geld kopen. [H.] vertrouwde [Naam medeverdachte 2] en [Naam medeverdachte 3] zo ver dat hij hen zaken liet regelen. Bijvoorbeeld dat ik contant kon afrekenen met beiden. Ik weet niet wat de afspraken waren tussen [Naam medeverdachte 2], [Naam medeverdachte 3] en [H.]. 15 Zie noot 9. Dit vonnis is aldus gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mr. J. Wöretshofer en mr. J.M.E. Kessels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Schuwirth, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 14 september 2007.