
Jurisprudentie
BB3451
Datum uitspraak2007-05-24
Datum gepubliceerd2007-09-12
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/3962 IB/PVV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-09-12
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/3962 IB/PVV
Statusgepubliceerd
Indicatie
In geschil is of de rente van € 10.033 in aftrek kan worden gebracht op het inkomen uit box 1.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/3962 IB/PVV
Uitspraakdatum: 24 mei 2007
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 15 maart 2006 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser voor het jaar 2001 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 47.803.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2007.
Namens verweerder is [A] verschenen. Eiseres is door de griffier bij aange-tekende brief, verzonden op 30 maart 2007 aan haar gemachtigde op het adres [adres], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschij-nen. Eiseres, dan wel haar gemachtigde is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu uit informatie van TNT Post is gebleken dat de brief op 2 april 2007 op een postkantoor te [plaats] is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1 Eiseres heeft op [datum] 2000 de besloten vennootschap met beperkte aansprake-lijkheid [C] B.V. (hierna: de BV) opgericht. Eiseres is enig aandeelhouder van de BV.
2.2 Voor het jaar 2002 heeft eiseres een belastbaar inkomen uit werk en woning (hierna: inkomen uit box 1) aangegeven van € 35.754. Daarbij heeft eiseres onder meer € 10.033 rente op de inkomsten uit box 1 in aftrek gebracht.
2.3 Verweerder heeft de aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit box 1 van € 47.803. Daarbij heeft hij onder meer de rente van € 10.033 niet in aftrek toegelaten. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat deze rente niet aftrekbaar is op de inkomsten uit box 1, maar op het belastbare inkomen uit aanmerke-lijk belang (hierna: inkomen uit box 2). Verweerder heeft daarom de aanslag gehandhaafd en bij beschikking het verlies uit aanmerkelijk belang vastgesteld op € 10.033.
2.4 In beroep is in geschil of de rente van € 10.033 in aftrek kan worden gebracht op het inkomen uit box 1, hetgeen eiseres stelt en verweerder bestrijdt. Eiseres heeft hiertoe gesteld dat de rente is betaald over een lening die is aangegaan ten behoeve van onder meer de oprichting van de BV - door eiseres nader aangeduid als 'storting aandelenvermogen' - en het plegen van investeringen.
2.5 De rechtbank verstaat de stelling van eiseres aldus dat eiseres de lening voor een deel heeft aangewend voor het volstorten van haar aandelen in de BV en voor een deel heeft aan-gewend of voornemens was die aan te wenden voor de financiering van investeringen door de BV. Wat er zij van deze stelling - eiseres heeft die met geen enkel bescheid gestaafd of op andere wijze onderbouwd -, rente die is verschuldigd over een lening die een belastingplich-tige is aangegaan ter volstorting van aandelen in een besloten vennootschap waarin hij een aanmerkelijk belang heeft, behoren tot de kosten van reguliere voordelen die worden getrok-ken uit een aanmerkelijk belang, als bedoeld in artikel 4.15, eerste lid, van de Wet inkoms-tenbelasting 2001 (hierna: de Wet), oftewel tot het inkomen uit box 2.
2.6 Voor zover de desbetreffende lening zou zijn aangewend voor het financieren van investeringen door de BV, zou de rente ingevolge de artikelen 3.90 en 3.92, tweede lid, aan-hef en onderdeel a, onder 1º van de Wet, onder bepaalde omstandigheden kunnen worden aangemerkt als behorend tot het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden. Dat op enig moment van een dergelijke aanwending sprake is geweest, heeft eiseres echter op generlei wijze aannemelijk gemaakt en van bedoelde omstandigheden is niets gesteld of gebleken.
2.7 Op grond van hetgeen onder 2.5 en 2.6 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de rente van € 10.033 terecht niet in aftrek heeft toegelaten op het inkomen uit box 1. Gelet op hetgeen onder 2.3 is vermeld, is verweerder er kennelijk vanuit gegaan dat de desbetreffende lening geheel is aangewend voor het volstorten van de aandelen in de BV en heeft hij, kennelijk met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 4.47 tot en met 4.50 van de Wet, bij beschikking een verlies uit aanmerkelijk belang ter grootte van € 10.033 vastgesteld. Voor zover het beroep moet worden geacht mede te zijn gericht tegen deze beschikking, faalt het, omdat het bij gehele of gedeeltelijke gegrondverklaring in zoverre niet tot een voor eiseres voordeliger resultaat kan leiden.
2.8 Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
2.9 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 24 mei 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.P.F. Slijpen, in tegenwoordigheid van H. van Lingen, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.