
Jurisprudentie
BB3412
Datum uitspraak2007-09-12
Datum gepubliceerd2007-09-12
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701027/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-09-12
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701027/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 3 juli 2003 heeft appellant sub 1 (hierna: het dagelijks bestuur) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woonboerderij op een terrein achter de [locatie] te Amsterdam (hierna: het perceel).
Uitspraak
200701027/1.
Datum uitspraak: 12 september 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. het dagelijks bestuur van het stadsdeel Osdorp,
gevestigd te Amsterdam,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in de zaken nos. AWB 05/702 en 05/4336 van de rechtbank Amsterdam van 22 december 2006 in de gedingen tussen:
[wederpartij A] en [wederpartij B], wonende te [woonplaats]
en
appellant sub 1.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 juli 2003 heeft appellant sub 1 (hierna: het dagelijks bestuur) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woonboerderij op een terrein achter de [locatie] te Amsterdam (hierna: het perceel).
Bij besluit van 17 februari 2004 heeft het dagelijks bestuur, voor zover hier van belang, het door [wederpartij A] tegen het besluit van 3 juli 2003 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 juli 2004 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij A] tegen het besluit van 17 februari 2004 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij besluit van 23 maart 2004 heeft het dagelijks bestuur aan appellant sub 2 vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woning met een garage/berging op het perceel.
Bij besluit van 11 januari 2005 heeft het dagelijks bestuur, voor zover hier van belang, het door [wederpartij B] en [wederpartij A] tegen het besluit van 23 maart 2003 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 april 2005 in zaak no. 200407114/1 heeft de Afdeling, voor zover hier van belang, het door [wederpartij A] tegen de uitspraak van 13 juli 2004 ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, die uitspraak vernietigd, het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 17 februari 2004 vernietigd.
Bij besluit van 2 augustus 2005 heeft het dagelijks bestuur, onder aanvulling van de motivering, het door [wederpartij A] tegen het besluit van 3 juli 2003 gemaakte bezwaar wederom ongegrond verklaard.
Bij besluit van 10 november 2005 heeft het dagelijks bestuur het besluit van 11 januari 2005 gewijzigd in die zin dat de motivering is aangevuld.
Bij uitspraak van 22 december 2006, verzonden op 29 december 2006, heeft de rechtbank het beroep van [wederpartij A] en [wederpartij B] tegen het besluit van 11 januari 2005, zoals gewijzigd bij besluit van 10 november 2005, en het beroep van [wederpartij A] tegen het besluit van 2 augustus 2005 gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en het college opgedragen nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren van [wederpartij B] en [wederpartij A], met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben het dagelijks bestuur bij brief van 6 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 7 februari 2007, en appellant sub 2 bij brief van 7 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld. Het dagelijks bestuur heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 23 februari 2007. Appellant sub 2 heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 6 maart 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 25 april 2007 hebben [wederpartij A] en [wederpartij B] een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 augustus 2007, waar het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. A.J.A.P. Peters, ambtenaar van de gemeente, appellant sub 2, vertegenwoordigd door mr. R. Ridder, advocaat te Amsterdam, en [wederpartij A] en [wederpartij B], vertegenwoordigd door mr. B.D. Roelink, advocaat te Hoofddorp, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder] daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Op 21 maart 2002 heeft [vergunninghouder] een aanvraag ingediend voor het oprichten van een woning met een breedte van 25,95 m en een diepte van 9,01 m en een maximale bouwhoogte van ongeveer 8,60 m. Op 23 december 2002 heeft appellant sub 2 een aanvraag ingediend voor het plaatsen van een woning met een maximale bouwhoogte van 8,69 m, een oppervlakte van 119 m² en een inhoud van 710 m³ met aangrenzend een berging/garage met een maximale bouwhoogte van 5 m, een oppervlakte van 55 m² en een inhoud van 195 m³.
2.2. Het hoger beroep van het dagelijks bestuur betreft de beide bouwplannen waarop de aangevallen uitspraak betrekking heeft. Het hoger beroep van appellant sub 2 is gericht tegen de aangevallen uitspraak voor zover die betrekking heeft op het verlenen van vrijstelling voor het door hem verzochte oprichten van een woning met garage/berging op het perceel.
2.3. Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de bouwplannen niet zijn voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Daartoe voeren zij aan dat in de stukken die dienen als ruimtelijke onderbouwing uitvoerig is toegelicht dat de bouwplannen in de voor het perceel gewenste planologische ontwikkeling passen.
2.3.1. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals dat luidde ten tijde van de besluiten op bezwaar, voor zover hier van belang, kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
2.3.2. Het geschil is beperkt tot de vraag of de bouwplannen zijn voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing.
2.3.3. De rechtbank heeft, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 6 april 2005 in zaak no. 200407114/1, terecht overwogen dat de bouwplannen zijn aan te merken als een ingrijpende inbreuk op het planologische regime. Dit betekent echter niet dat de bouwplannen niet zijn voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is in de stukken die dienen als ruimtelijke onderbouwing vermeld dat de bouwplannen niet in strijd zijn met het op 16 april 2003 door de gemeenteraad vastgestelde structuurplan "Structuurplan Amsterdam, Kiezen voor stedelijkheid". Door [wederpartij A] en [wederpartij B] is niet bestreden dat woningbouw op het perceel past in dit structuurplan, waarin het perceel is gelegen binnen een gebied dat is aangewezen als gebied voor "Stedelijk wonen en werken". Daarnaast is, anders dan in het stuk dat diende als ruimtelijke onderbouwing bij het besluit van 17 februari 2004, gemotiveerd waarom wordt afgeweken van de aanbevelingen in de in opdracht van het stadsdeel opgestelde Cultuurhistorische Verkenningen. In de Cultuurhistorische Verkenningen zijn aanbevelingen gedaan om het zicht vanuit en op het dorp bewaard te laten blijven. Gelet op de reeds aanwezige, relatief hoge bebouwing aan de Sloterweg, de omstandigheid dat het perceel lager is gelegen dan de Sloterweg en het gegeven dat zich hoge bomen aansluitend aan het perceel bevinden, heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat er slechts beperkt verlies is van zicht, zodat weinig betekenis toekomt aan de omstandigheid dat het perceel in een zogenoemde "Respectzone dorp & kerktorens" als bedoeld in de Cultuurhistorische Verkenningen is gelegen. De bouwplannen zijn derhalve voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Het betoog slaagt.
2.4. De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gelet op het vorenstaande, het beroep van [wederpartij A] en [wederpartij B] tegen het besluit van 11 januari 2005, zoals gewijzigd bij besluit van 10 november 2005, en het beroep van [wederpartij A] tegen het besluit van 2 augustus 2005 alsnog ongegrond verklaren.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de hoger beroepen gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 december 2006 in de zaken nos. AWB 05/702 en 05/4336;
III. verklaart het beroep van [wederpartij A] en [wederpartij B] tegen het besluit van 11 januari 2005, zoals gewijzigd bij besluit van 10 november 2005, en het beroep van [wederpartij A] tegen het besluit van 2 augustus 2005 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Klein Nulent
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2007
163-218-499.