
Jurisprudentie
BB3406
Datum uitspraak2007-09-12
Datum gepubliceerd2007-09-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200702537/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-09-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200702537/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 12 september 2006 heeft verweerder het verzoek van appellant om het treffen van bestuurlijke handhavingsmaatregelen ten aanzien van de inrichting aan de [locaties] te [plaats] (hierna: de inrichting) afgewezen.
Uitspraak
200702537/1.
Datum uitspraak: 12 september 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Wûnseradiel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 september 2006 heeft verweerder het verzoek van appellant om het treffen van bestuurlijke handhavingsmaatregelen ten aanzien van de inrichting aan de [locaties] te [plaats] (hierna: de inrichting) afgewezen.
Bij besluit van 20 februari 2007, verzonden op 22 februari 2007, heeft verweerder het door appellant hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 5 april 2007, bij de Raad van State op dezelfde dag per fax ingekomen, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 9 mei 2007.
Bij brief van 24 mei 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 augustus 2007, waar verweerder, vertegenwoordigd door S. Eringa, ambtenaar van de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Aan het onderhavige geding ligt ten grondslag het verzoek van appellant van 15 augustus 2006 om handhavend op te treden ten aanzien van de inrichting.
Eerder heeft verweerder bij besluit van 14 maart 2006 met toepassing artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht het verzoek van appellant van 24 februari 2006 om handhavend op te treden ten aanzien van de inrichting afgewezen, omdat er, gelet op de door de drijver van de inrichting op 3 juni 2003 ingediende aanvraag om een revisievergunning, concreet uitzicht op legalisatie bestond.
2.2. Bij besluit van 12 september 2006 heeft verweerder het verzoek van appellant van 15 augustus 2006 afgewezen met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Bij de bestreden beslissing op bezwaar heeft verweerder het bezwaar van appellant ten aanzien van zijn besluit van 12 september 2006 ongegrond verklaard. Verweerder is van mening dat in het verzoek van 15 augustus 2006 geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd die nopen tot het nemen van een ander besluit dan het besluit van 14 maart 2006 op het verzoek van appellant van 24 februari 2006.
2.3. Het verzoek van appellant van 15 augustus 2006 ziet op beweerde overtredingen van de voor de inrichting geldende vergunning die op andere data hebben plaatsgevonden dan de beweerde overtredingen waar het verzoek van 24 februari 2006 op ziet. Reeds hierom gaat het naar het oordeel van de Afdeling om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden op grond waarvan verweerder het verzoek van appellant van 15 augustus 2006 inhoudelijk had moeten beoordelen en niet kon afwijzen met de enkele verwijzing naar zijn besluit van 14 maart 2006. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.4. Het beroep is gegrond. De bestreden beslissing op bezwaar komt voor vernietiging in aanmerking. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Wûnseradiel van 20 februari 2007;
III. draagt het college van burgemeester en wethouders van Wûnseradiel op binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen en dit aan appellant toe te zenden;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Wûnseradiel tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Wûnseradiel aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V. gelast dat de gemeente Wûnseradiel aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I. Beurmanjer-de Lange, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Beurmanjer-de Lange
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2007
241-492.