Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3338

Datum uitspraak2007-08-31
Datum gepubliceerd2007-09-11
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAWB 06/2157
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij bestreden besluit is het administratieve beroep van eisers tegen de vaststelling van de Keur oppervlaktewateren Waterschap De Dommel 2005 ongegrond verklaard. In beroep hebben eisers onder meer aangevoerd dat een drietal gebiedjes ten onrechte is aangewezen als keurbeschermingsgebied. De rechtbank acht het niet onredelijk dat het Waterschap ervoor heeft gekozen de begrenzingen uit de Verordening waterhuishouding Noord-Brabant 2005 ongewijzigd over te nemen. Voorts is het niet onredelijk dat het Waterschap de keurbeschermingsgebieden uit de Keur van 1998 heeft overgenomen teneinde de reeds bestaande bescherming van kwelgebieden te continueren. Van onevenredig nadelige gevolgen voor eisers ten gevolge van de aanwijzing is niet gebleken. Volgt ongegrondverklaring van het beroep.


Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH Sector bestuursrecht Zaaknummer: AWB 06/2157 Uitspraak van de meervoudige kamer van 31 augustus 2007 inzake [eisers], allen te [woonplaats], eisers, gemachtigde mr. J.A.J.M. van Houtum, tegen gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerder, gemachtigde mr. F. Kuiper. Aan het geding heeft voorts als partij deelgenomen het dagelijks bestuur van Waterschap De Dommel, te Boxtel, gemachtigden mr. B.N. Heuer en drs. M.A.A. Strikker. Procesverloop Bij besluit van 29 juni 2005 heeft het algemeen bestuur van Waterschap De Dommel (hierna: het Waterschap) besloten tot vaststelling van de Keur oppervlaktewateren Waterschap De Dommel 2005 (hierna: de Keur). Dit besluit is op 17 juli 2005 gepubliceerd. Bij besluit van 7 maart 2006 heeft verweerder het hiertegen gerichte administratieve beroep van eisers ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder besloten het besluit tot vaststelling te handhaven. Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 24 april 2006 beroep ingesteld bij de rechtbank. Dit beroep is behandeld ter zitting van 25 mei 2007, alwaar eisers zijn verschenen bij gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts zijn verschenen de gemachtigden van het Waterschap. Overwegingen 1. In deze zaak is aan de orde de vraag of verweerders besluit van 7 maart 2006, waarbij het administratieve beroep van eisers tegen de vaststelling van de Keur ongegrond is verklaard, in rechte kan worden gehandhaafd. Feiten 2. Bij het opstellen van de in geding zijnde Keur heeft het Waterschap ‘Beter regelen met minder regels’ als uitgangspunt genomen. In de Keur zijn gebods- en verbodsbepalingen en gedoogplichten opgenomen om oppervlaktewateren in het beheersgebied van het Waterschap zodanig te kunnen beheren dat deze voldoen aan de doelstellingen behorende bij de waterhuishoudkundige functies die aan oppervlaktewateren zijn toegekend. De bepalingen in de Keur zijn door het Waterschap geformuleerd met inachtneming van het voor het beheersgebied reeds geldende beleid, te weten de partiële herziening van het provinciale Waterhuishoudingsplan 2003-2006 (WHP2+), de verschillende reconstructieplannen, het Waterbeheerplan 2001-2004 van het Waterschap, de verschillende beleidsnota's van het Waterschap en de Beheers- en Onderhoudsplannen van het Waterschap. Nieuw in de Keur is dat het Waterschap onder meer via zorgplichtbepalingen gedragingen van derden beoogt te reguleren, voor zover die gedragingen belemmeringen kunnen opleveren waardoor de wateren niet aan hun doelstellingen, behorende bij hun waterhuishoudkundige functie, kunnen voldoen. 3. Ten aanzien van de begrenzing van gebieden op de keurkaarten volgt het Waterschap in de Keur het provinciale beleid. Op de keurkaarten is aangegeven welke beleidsregels voor welk gebied van toepassing zijn. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen keurbeschermings-gebieden, attentiegebieden en overige gebieden. Keurbeschermingsgebieden zijn de natuurgebieden die de provincie heeft opgenomen in de provinciale groene hoofdstructuur (GHS-natuur), waaronder de natte natuurparels en beschermingszones van 500 meter in GHS-natuur, waarbij de begrenzing is aangehouden zoals deze in de provinciale Verordening waterhuishouding Noord-Brabant 2005 is bepaald. Verder worden de gebieden die reeds onder de oude keur waren aangewezen gehandhaafd voor zover deze niet in voormelde verordening zijn meegenomen. Attentiegebieden zijn die gebieden die liggen rondom de zogenaamde natte natuurparels buiten de GHS-natuur. Op de keurkaarten zijn deze attentiegebieden alleen aangegeven voorzover ze niet samenvallen met de aanduiding keurbeschermingsgebied waarvoor al een strikt beschermingsbeleid van toepassing is. 4. Eisers exploiteren allen aan de Loonse Molenstraat c.q. de Houtsestraat in Udenhout/Tilburg agrarische bedrijven en zijn aangelanden als bedoeld in artikel 1 van de Keur. Voormelde bedrijven liggen op korte afstand van een zogenaamde natte natuurparel, in een gebied dat is aangewezen als keurbeschermingsgebied. Voor een gebied dat als zodanig is aangewezen geldt blijkens voormeld artikel van de Keur een anti-verdrogingsbeleid dat is gericht op behoud en/of herstel van de grondwaterstanden en kwelsituaties. Standpunten partijen 5. Verweerder heeft aan het bestreden besluit -kort gezegd- ten grondslag gelegd dat de Keur niet in strijd met verweerders beleid is vastgesteld en dat van strijd met andere wet- en regelgeving niet is gebleken. Volgens verweerder heeft het Waterschap de drie gebiedjes gelegen rechts van de Zandley richting de Grote Peel en een perceel landbouwgrond links van de Zandley en ten noordoosten van de Loonse Molenstraat gelet op haar beleidsvrijheid niet ten onrechte aangewezen als keurbeschermingsgebied. Naar de mening van verweerder heeft het Waterschap voldoende gemotiveerd dat de voorgestane bescherming van kwelgebieden noodzakelijk is voor het beekherstelbeleid. Ook is volgens verweerder niet gebleken van onevenredig nadelige gevolgen voor eisers door de aanwijzing van het keurbeschermings-gebied. 6. Eisers hebben zich in beroep -zakelijk weergegeven- op het standpunt gesteld dat verweerder en het Waterschap ten aanzien van bedoelde drie gebiedjes ten onrechte in de veronderstelling zijn dat het hier gaat om een natuurgebied, meer in het bijzonder een zogenaamde natte natuurparel. Deze laatste aanduiding moet volgens eisers onjuist zijn, omdat het hier gaat om relatief hoog gelegen gronden. Eisers vrezen dat het Waterschap en de provincie inzetten op natuurontwikkeling en vernatting, hetgeen betekent dat normale landbouw onmogelijk wordt gemaakt, terwijl het hier volgens eisers gaat om goede landbouwgrond, zonder bijzondere natuurwaarde, en deels bos met een houtproductiefunctie. Voorts hebben eisers gesteld dat indien in het kader van het beekdalherstel de oorspronkelijke loop van de Zandley wordt hersteld, er geen reden is thans beperkingen te stellen aan gronden die nu langs de Zandley liggen, maar in de toekomst niet meer. Doordat verweerder niet de feitelijke situatie in ogenschouw heeft genomen, maar voetstoots aanneemt dat het gebied natuurwaarden bevat, is het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid en/of is geen zorgvuldige belangenafweging gemaakt, aldus eisers. Wettelijk kader 7. Artikel 78 van de Waterschapswet biedt het algemeen bestuur van het waterschap de mogelijkheid verordeningen vast te stellen die het nodig oordeelt voor de behartiging van de taken die de provincie aan het waterschap heeft opgedragen. 8. Op grond van artikel 153, eerste lid, onder c, van de Waterschapswet kan bij gedeputeerde staten administratief beroep worden ingesteld tegen een besluit tot vaststelling van een keur. Tegen het besluit van gedeputeerde staten kan vervolgens beroep worden ingesteld bij de rechtbank, gelet op artikel 155 van de Waterschapswet. Oordeel van de rechtbank 9. Vooropgesteld wordt dat verweerder bij administratief beroep dient te beoordelen of de vastgestelde keur als algemeen verbindend voorschrift niet in strijd is met de toepasselijke regelgeving of het provinciale beleid. Verweerder heeft in het onderhavige geval met name getoetst aan de Verordening waterhuishouding Noord-Brabant 2005 (hierna: Verordening waterhuishouding) en het provinciale waterhuishoudingsplan, maar ook aan het streekplan en aan reconstructieplannen, voorzover daarin verweerders waterbeleid is doorvertaald en/of uitgewerkt. Binnen deze kaders komt het Waterschap bij het vaststellen van de keur een grote mate van beleidsvrijheid toe; zij heeft ruimte om aanvullend beleid te voeren. Verweerder toetst daarom met een zekere terughoudendheid. In onderhavige zaak ligt de vraag voor of verweerder tot het oordeel heeft kunnen komen dat de vaststelling van de Keur niet in strijd is met het recht en/of het algemeen belang en derhalve redelijkerwijs het besluit van het Waterschap heeft kunnen handhaven. Hierbij geldt dat de rechtbank een terughoudende toetsing past. 10. De rechtbank stelt vast dat het Waterschap in de toelichting bij de Keur heeft aangegeven dat de begrenzingen op de keurkaarten gebaseerd zijn op de provinciale begrenzing van de beschermde gebieden in de Verordening waterhuishouding en de oude keurbeschermings-gebieden, voor zover die niet in voormelde verordening zijn meegenomen. Dit stemt overeen met het geldende provinciale Waterhuishoudingsplan, dat in paragraaf 3.2.3. aangeeft dat het interne en externe beschermingsbeleid voor het oppervlaktewatersysteem voor de gebieden uit de Verordening waterhuishouding nader wordt uitgewerkt in de waterschapskeuren. De provinciale begrenzing in de Verordening waterhuishouding is op haar beurt gebaseerd op het provinciaal ruimtelijk beleid, met name de begrenzing van de GHS-natuur uit het streekplan van 2002, die op haar beurt weer mede haar basis vindt in het provinciale natuurbeleid (Ecologische Hoofdstructuur-begrenzing van 2002). In het onderhavige geval betreft het enerzijds percelen die in de provinciale Verordening zijn aangewezen onder de noemer “beschermde gebieden waterhuishouding en in het provinciale Waterhuishoudingsplan deel uitmaken van een (deels nog te ontwikkelen) natte natuurparel, anderzijds betreft het gronden die niet in de provinciale plannen of provinciale Verordening als beschermingsgebied zijn begrensd, maar al wel beschermd werden onder de voorafgaande Keur uit 1998. 11. De rechtbank acht het niet onredelijk dat het Waterschap ervoor heeft gekozen de begrenzingen uit de Verordening waterhuishouding ongewijzigd over te nemen op de keurkaarten. De motivering van het Waterschap dat het wenselijk is dat diverse bevoegde bestuurorganen in verband met de samenhang van beleid zoveel mogelijk van dezelfde begrenzingen uitgaan, acht de rechtbank daartoe steekhoudend. Voorts acht de rechtbank het niet onredelijk dat het Waterschap de keurbeschermingsgebieden uit de Keur van 1998 heeft overgenomen teneinde de reeds bestaande bescherming van kwelgebieden te continueren. Hierbij betrekt de rechtbank dat het Waterschap heeft aangegeven dat de bescherming van kwelgebieden past binnen het provinciale Waterhuishoudingsplan opgenomen beekherstelbeleid en dat mag worden verwacht dat vanuit de Kaderrichtlijn Water continuering van het beschermingsbeleid noodzakelijk is. 12. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat niet gebleken is dat lokaal zodanig bijzondere omstandigheden aan de orde zijn dat bedoelde drie gebiedjes buiten het keurbeschermingsgebied gehouden hadden moeten worden. De verwijzing naar het huidige gebruik en de hoogteligging van de gronden noopt niet tot een andere conclusie. Niet gebleken is dat de water- en bodemsituatie ter plaatse zodanig is dat de natuurdoelstellingen (technisch) niet haalbaar zouden zijn. Van onevenredig nadelige gevolgen voor eisers, ten gevolge van de aanwijzing als keurbeschermingsgebied is eveneens niet gebleken. De aanwijzing leidt er slechts toe dat voor bepaalde ingrepen in het gebied een vergunning is vereist. De aanwijzing laat voorts de bestaande (landbouwkundige) situatie ongewijzigd en maakt de houtproductie niet onmogelijk. 13. De redenering van eisers dat indien de oorspronkelijke loop van de Zandley hersteld wordt, er geen reden is om thans beperkingen te stellen ten aanzien van gronden die nu langs de Zandley liggen, maar straks niet meer, wordt niet gevolgd. Verweerder heeft in navolging van het Waterschap aangegeven dat het beschermingsbeleid mede noodzakelijk is voor het beekherstelbeleid, maar dat het doel van de Keur niet is om de loop van de Zandley te verleggen of deze te laten meanderen. Voorts heeft verweerder aangegeven dat hetgeen in artikel 10 van de Keur met betrekking tot activiteiten in meanderzones is bepaald, hier geen toepassing vindt. Conclusie 14. Op grond van vorenstaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in rechte kan worden gehandhaafd. Nu ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden die moeten leiden tot vernietiging, kan het bestreden besluit in rechte worden gehandhaafd. Het beroep moet derhalve voor ongegrond worden gehouden. 15. Van omstandigheden op grond waarvan één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken. 16. Mitsdien wordt beslist als volgt. Beslissing De rechtbank, verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door mr. P.H.C.M. Schoemaker, voorzitter, en mrs. M.L.P. van Cruchten en H.F.M.W. van Rijswick, leden, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van A.J.H. van der Donk als griffier op 31 augustus 2007. Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Afschriften verzonden: