Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3310

Datum uitspraak2007-09-05
Datum gepubliceerd2007-09-11
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers75307 / HA ZA 05-1218
Statusgepubliceerd


Indicatie

Toepasselijkheid ANVR reisvoorwaarden; al dan niet onredelijk bezwarend vervalbeding. Eiser is tijdens zijn vakantie ten val is gekomen in de badkamer van zijn hotel als gevolg van het afbreken van een beugel. Hij vordert schadevergoeding van zijn reisorganisatie op grond van een tekortkoming in de nakoming. De reisorganisatie beroept zich op de vervaltermijn in de algemene voorwaarden. Eiser verweert zich hiertegen en betwist primair dat hij de voorwaarden heeft aanvaard, subsidiair dat de algemene voorwaarden ter hand zijn gesteld en hij acht de vervaltermijn onredelijk bezwarend. Eiser wordt in het tussenvonnis (Zie uitspraak AY8060) toegelaten tot tegenbewijs terzake de terhandstelling. De vervaltermijn wordt niet onredelijk bezwarend geacht. Dit is het eindvonnis in deze zaak.


Uitspraak

RECHTBANK ALMELO Sector Civiel zaaknummer: 75307 ha za 05-1218 datum vonnis: 5 september 2007 (pl) Vonnis van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van: [Eiser], wonende te Huissen, eiser, hierna te noemen [Eiser], procureur: mr. S.J.P. Kukolja, tegen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid OAD Reizen B.V., gevestigd te Holten, gedaagde, hierna te noemen OAD, procureur: mr. P.B. Bodamèr. Gehoord partijen. Gezien de stukken, waaronder een in dit geding tussen partijen op 6 september 2006 gewezen tussenvonnis. Overweegt: Over het procesverloop: 1. De rechtbank neemt hier over hetgeen dienaangaande in voormeld tussenvonnis is overwogen. 2. Ingevolge dat tussenvonnis hebben getuigenverhoren plaatsgevonden. Op 6 november 2006 heeft [Eiser] één getuige doen horen en op 12 februari 2007 heeft OAD ook één getuige doen horen, welke getuige stukken heeft overgelegd. Deze bevinden zich bij het proces-verbaal van getuigenverhoor. Van beide getuigenverhoren is proces-verbaal opgemaakt. 3. Daarna heeft [Eiser] een conclusie na enquête, tevens akte overlegging producties ingediend, waarna OAD een conclusie na enquête, tevens antwoordakte heeft genomen. 4. Nadat [Eiser] een antwoordconclusie had genomen, hebben partijen andermaal vonnis verzocht. Ten aanzien van het geschil 1. De rechtbank neemt hier over hetgeen dienaangaande in voormeld tussenvonnis is overwogen. Ingevolge dat vonnis was [Eiser] opgedragen tegenbewijs te leveren tegen het rechterlijk vermoeden dat de algemene voorwaarden van de ANVR aan [Eiser] ter hand zijn gesteld en dat die derhalve van toepassing zijn op de met OAD gesloten reisovereenkomst. 2. a. [Eiser] heeft zijn echtgenote als getuige doen horen. Zij heeft verklaard dat zij op het reisbureau het boekingsformulier heeft ondertekend en de volledige reissom heeft betaald. Zij heeft toen het boekingsformulier en informatie over het hotel meegekregen in een mapje. Verdere stukken heeft zij niet gekregen. Na de reis heeft zij in dat mapje gekeken. De voorwaarden zaten er niet bij in. Zij had al eerder bij verschillende reisbureaus reizen geboekt. b. OAD heeft de medewerkster, mevrouw B, werkzaam sedert 2003 bij D-Reizen vakantiewinkels doen horen. Zij heeft overgelegd pagina’s uit het archief van D-Reizen vakantiewinkels met betrekking tot boekingen door [Eiser] en zijn echtgenote van reizen in 2001, 2002, 2003 en 2004 (2x). Zij heeft als getuige verklaard dat alle medewerkers, ook baliemedewerkers een training krijgen en de instructie altijd de ANVR-voorwaarden mee te geven aan de klant. Op balies van de D-Reizen vakantiewinkels staan displays met de ANVR-reisvoorwaarden. De administratieve afhandeling die sedert 1998 niet meer is veranderd, beschrijft dat het boekingsformulier dat naar de klant wordt verstuurd, onder andere, de ANVR-reisvoorwaarden ingesloten heeft. c. De rechtbank leest uit de print “administratieve afhandeling” dat het boekingsformulier altijd naar de klant dient te worden verstuurd, ook al komt de bevestiging niet meer voor vertrek bij de klant aan. 3. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat de ANVR-reisvoorwaarden aan [Eiser] zijn verstrekt. Bovendien heeft [Eiser] meerdere reizen bij D-Reizen vakantiewinkels geboekt en was hij dus bekend met die voorwaarden. Het leidt er in beginsel toe, zoals in voormeld tussenvonnis is overwogen, dat de vordering van [Eiser] zal worden afgewezen. 4. [Eiser] heeft bij conclusie na enquête nog een checklist geschillencommissie reizen overgelegd. Hij voert hiermee een nieuw verweer aan tegen het beroep van OAD op artikel 17 van de ANVR-voorwaarden. Uit het stroomdiagram van voormelde checklist blijkt dat klachten die alleen betrekking hebben op lichamelijk letsel niet voorgelegd kunnen worden aan de geschillencommissie. Uit de tekst van artikel 17 van de ANVR-voorwaarden blijkt dat de consument de keuze heeft om al dan niet naar de geschillencommissie te gaan. Als de consument niet naar de geschillencommissie wenst te gaan, dient hij binnen één jaar na afloop van de reis naar de burgerlijke rechter te stappen. Volgens [Eiser] ziet deze bepaling niet op gevallen dat de consument geen keuze heeft, namelijk ingeval van ziekte of letsel. En in dat geval kan de consument zich alleen tot de rechter wenden. Naar de mening van [Eiser] ziet artikel 17 van de voorwaarden niet op gevallen van ziekte of letsel, omdat in dat geval de consument door de niet voor stuiting vatbare vervaltermijn onevenredig in zijn rechten wordt getroffen. Om die reden is in artikel 7:17 BW ook gekozen voor verjaringstermijnen in plaats van vervaltermijnen. Bovendien beroept [Eiser] zich op artikel 7:508 BW waarin uitsluiting of beperking van aansprakelijkheid door de reisorganisator niet is toegestaan. De vervaltermijn van artikel 17 van de ANVR-voorwaarden betekent een feitelijke beperking van de aansprakelijkheid. 5. OAD heeft dit verweer betwist. Indien een klacht ziet op gebrekkig onderhoud van de vakantieaccommodatie, hetgeen tot letsel leidt, kan de klacht wel aan de geschillencommissie voorgelegd worden. De checklist Geschillencommissie Reizen vraagt of de klacht alleen betrekking heeft op ziekte of lichamelijk letsel. Er is geen uitsluiting of beperking van de aansprakelijkheid van de reisorganisator. Er is slechts sprake van een vervaltermijn. 6. De rechtbank overweegt dat zij in het tussenvonnis van 6 september 2006 onder rechtsoverweging 4.3 reeds een oordeel heeft uitgesproken over de mening van [Eiser] over de door hem opgeworpen onredelijk bezwarendheid van de algemene voorwaarden van de ANVR, de uitleg in het nadeel van de opsteller ervan bij eventuele onduidelijkheid en de strijd naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid bij uitleg van die voorwaarden in het nadeel van [Eiser]. De rechtbank blijft daarbij. 7. Ook had [Eiser], als hij bekend was geweest met voornoemde checklist, naar de Geschillencommissie Reizen kunnen stappen. Zijn letsel is, zoals hij stelt, het gevolg van het afbreken van een beugel in de badkamer van het hotel, dus een gevolg van een slechte uitvoering van de overeenkomst. Zijn klacht betreft dus niet enkel en alleen door hem geleden letselschade. [Eiser] had derhalve de keuze naar de Geschillencommissie te gaan of binnen één jaar na afloop van de reis het geschil voor te leggen aan de burgerlijke rechter. 8. Van een beperking of uitsluiting van aansprakelijkheid door de reisorganisator op grond van artikel 7:508 BW is geen sprake. De beperking van de geldelijke aansprakelijkheid van driemaal de reissom, waarvan artikel 14 van de ANVR-voorwaarden spreekt, is hier niet aan de orde, omdat die beperking niet geldt voor schade veroorzaakt door dood of letsel van de reiziger (artikel 14, lid 3 ANVR-voorwaarden). De vervaltermijn van artikel 17 van de ANVR-voorwaarden sluit aansprakelijkheid dus niet uit. 9. Uit het voorgaande volgt dat de vordering van [Eiser] afgewezen zal worden. Als verliezende partij zal hij in de kosten van deze procedure veroordeeld worden. De beslissing De rechtbank: I. Wijst de vordering af. II. Veroordeelt [Eiser] in de kosten van deze procedure aan de zijde van OAD begroot op € 1.826,- (te weten € 244,- voor griffierecht en voor salaris 3,5 punten à € 452,-). Dit vonnis is gewezen te Almelo door mrs. August de Meijer, Zweers en Koopmans en op woensdag 5 september 2007 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.