Jurisprudentie
BB3149
Datum uitspraak2007-05-22
Datum gepubliceerd2007-09-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers03/700054-07
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-09-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers03/700054-07
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verdachte heeft tezamen met medeverdachten het initiatief tot de gepleegde overval op een dealer genomen.
Er zijn tie-rips gekocht en/of geprepareerd om bij de overval te gebruiken.
Verdachte had, naar het oordeel van de rechtbank, kunnen verwachten dat ook andere voorwerpen meegenomen zouden worden om de overval te plegen en heeft zich derhalve willens en wetens blootgesteld aan de kans dat een medeverdachte een gasalarmpistool en een buckknife zou meenemen. Ook verdachte had als medepleger derhalve opzet gericht op het bezit van genoemde wapens.
Uitspraak
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700054-07
Datum uitspraak: 22 mei 2007
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 mei 2007 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen:
[Naam verdachte],
geboren te [Geboorteplaats en datum verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid – Huis van Bewaring Overmaze te Maastricht, Willem Alexanderweg 21.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 januari 2007 te Eijsden, althans in het arrondissement Maastricht, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument, te weten een Portugees paspoort op naam van [P.], welk gebruik hierin bestond dat hij, verdachte, voornoemd reisdocument heeft getoond bij zijn inreis in Nederland aan een opsporingsambtenaar der Koninklijke Marechaussee;
2.
hij op of omstreeks 24 januari 2007 te Eijsden, althans in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,ter voorbereiding van het misdrijf diefstal (onder bedreiging) met geweld als omschreven in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht, opzettelijk
- een gas/alarmpistool, zijnde een wapen als bedoeld in artikel 2, lid 1,
categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie;
- dertien gaspatronen van het kaliber 9 millimeter en 2 knalpatronen van het
kaliber 9 millimeter, beide zijnde munitie als bedoeld in artikel 2, lid 2,
categorie III van de Wet wapens en munitie;
- een zogenaamd buckknife;
- geprepareerde tie-rips,
kennelijk bestemd tot het (in vereniging) begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 24 januari 2007 te Eijsden opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument, te weten een Portugees paspoort op naam van [P.], welk gebruik hierin bestond dat hij, verdachte, voornoemd reisdocument heeft getoond bij zijn inreis in Nederland aan een opsporingsambtenaar der Koninklijke Marechaussee;
2.
hij op 24 januari 2007 te Eijsden tezamen en in vereniging met anderen ter voorbereiding van het misdrijf diefstal (onder bedreiging) met geweld als omschreven in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht, opzettelijk
- een gas/alarmpistool, zijnde een wapen als bedoeld in artikel 2, lid 1,
categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie;
- dertien gaspatronen van het kaliber 9 millimeter en 2 knalpatronen van het
kaliber 9 millimeter, beide zijnde munitie als bedoeld in artikel 2, lid 2,
categorie III van de Wet wapens en munitie;
- een zogenaamd buckknife;
- geprepareerde tie-rips,
kennelijk bestemd tot het (in vereniging) begaan van dat misdrijf voorhanden heeft gehad.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Extra overweging ten aanzien van het bewijs
Voor de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde dient tevens bewezen te worden verklaard dat de verdachte opzet had op het aanwezig hebben van alle in de dagvaarding genoemde voorwerpen met het doel een overval te plegen, hetgeen door verdachte wordt ontkend.
Uit de verklaring van de medeverdachte [Naam medeverdachte 1] blijkt dat verdachte tezamen met de medeverdachte [Naam medeverdachte 2] het initiatief tot de overval op een dealer in Maastricht heeft genomen en zij [Naam medeverdachte 1] hebben gevraagd de tie-rips te kopen en dat [Naam medeverdachte 2] en/of verdachte deze tie-rips heeft/hebben geprepareerd.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het bovenstaande, verdachte had kunnen verwachten dat een ander ook voorwerpen zou meenemen om die overval te plegen. In die zin heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank zich willens en wetens blootgesteld aan de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans dat in casu [Naam medeverdachte 1] een gas/alarmpistool en een buckknife zou meenemen.
De opzet van verdachte was dus mede gericht op het bezit van dat gas/alarmpistool en buckknife met de bedoeling daarmee een drugsdealer te beroven.
Met de raadsman komt het de rechtbank onwenselijk voor dat de door verdachte, die de Nederlandse taal niet spreekt, afgelegde verklaringen in het Nederlands zijn voorgelezen.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op de strafbare feiten die moeten worden gekwalificeerd als volgt.
feit 1:
opzettelijk gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld reisdocument.
feit 2:
medeplegen van voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke
omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, terwijl de
dader opzettelijk voorwerpen kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf
voorhanden heeft.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1 en 2 zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde bepleit.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 46, 47, 57 en 231 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van NEGEN MAANDEN;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. M.E. Kramer, voorzitter, mr. Th.J.M. Oostdijk en R. Niesing, rechters, in tegenwoordigheid van J.M.A. Haanen, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 22 mei 2007, zijnde mr. Niesing buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.