Jurisprudentie
BB2801
Datum uitspraak2007-09-04
Datum gepubliceerd2007-09-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/754167-04 (eindvonnis)
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-09-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/754167-04 (eindvonnis)
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verdachte heeft zich tezamen en in vereniging met zijn mededaders schuldig gemaakt aan het wegmaken van sporen en het verhullen van een dubbele moord in een pand in Den Haag. Immers, verdachte heeft de dag na de dubbele moord, samen met medeverdachten het pand nagenoeg volledig gestript en hij heeft geholpen met het inladen van de in rollen tapijt verborgen lichamen. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 179 dagen met aftrek.
Uitspraak
Parketnummer: 09/754167-04
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Meervoudige strafkamer
Uitspraak: 4 september 2007
S T R A F V O N N I S
in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[D],
geboren op [datum] 1957 te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
Bij tussenvonnis van 25 januari 2007, dat hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, heeft de rechtbank als volgt geoordeeld:
'dat het onderzoek niet volledig is geweest, omdat enerzijds onvoldoende duidelijkheid bestaat over de situering van de genoemde aangetroffen voorwerpen in de woning [straat 1] ten tijde van en in relatie tot de gebeurtenissen op 12 augustus 2004 en anderzijds onvoldoende duidelijkheid bestaat over de exacte toedracht en locatie van de fatale steekpartij. Dientengevolge ziet de rechtbank in de eerste plaats aanleiding tot het nader horen als getuige van [F] met betrekking tot de situatie in zijn kamer in de [straat 1] voor wat betreft de aanwezige meubelen en eventueel andere voorwerpen. Voorts ziet de rechtbank aanleiding, met name gelet op de verklaringen van de deskundigen Eversdijk en Eikelenboom, een nader deskundigenonderzoek plaats te laten vinden naar de aanwezigheid van sporen in het pand [straat 1], die in verband gebracht kunnen worden met de gewelddadige dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. '
Bij dat tussenvonnis is het onderzoek heropend en is de zaak verwezen naar de rechter-commissaris in deze rechtbank, teneinde een nader deskundigenonderzoek plaats te laten vinden naar de aanwezigheid van sporen in het pand [straat 1], die in verband gebracht kunnen worden met de gewelddadige dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
Als deskundige is door de rechter-commissaris R. Eikelenboom benoemd, die vervolgens onderzoek heeft verricht als opgedragen. Hij heeft zijn bevindingen neergelegd in een rapport, gedateerd 12 maart 2007.
Het onderzoek ter terechtzitting is vervolgens voortgezet op 16 april 2007, waar de getuige [F] en de deskundige Eikelenboom zijn gehoord. Het onderzoek ter terechtzitting is toen geschorst voor onbepaalde tijd en de zaak is verwezen naar de rechter-commissaris, teneinde de deskundige Eikelenboom voornoemd als deskundige aan te wijzen en om de getuige [C] te horen, zodra deze zich in Nederland bevindt.
Het Forensisch Laboratorium voor DNA Onderzoek (FLDO) heeft onderzoek verricht naar de sporen als genoemd in het rapport van de deskundige Eikelenboom van 12 maart 2007. Diens bevindingen zijn neergelegd in een rapport van 18 juni 2007.
De rechtbank heeft het onderzoek hervat op 21 juni 2007 en vervolgens geschorst tot de terechtzitting van 21 augustus 2007 en de zaak verwezen naar de rechter-commissaris, teneinde de deskundige R. Eikelenboom nader te doen rapporteren met betrekking tot een bloedspooranalyse, tevens teneinde de getuige [C] te horen en nader onderzoek te laten verrichten met betrekking tot DNA-profielen.
De deskundige Eikelenboom heeft op 9 augustus 2007 gerapporteerd en is onder meer tot de volgende conclusie gekomen:
'Op grond van alle uitgevoerde onderzoeken naar bloed is er geen steun voor de hypothese dat de slachtoffers gewond zijn geraakt buiten kamer 1. Door de verbouwingswerkzaam-heden kunnen aanwezige bloedsporen zijn verwijderd. Daarom kan niet worden uitgesloten dat de slachtoffers buiten kamer 1 gewond zijn geraakt.'
Het onderzoek ter terechtzitting heeft laatstelijk plaatsgevonden op 21 augustus 2007. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. Van Duijne Strobosch, advocaat te Wassenaar.
De officier van justitie, mr. P. Spoon, heeft ter terechtzitting haar vordering van 10 januari 2007 gehandhaafd, in die zin dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde en ter zake van het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 179 dagen, met aftrek van voorarrest.
BEWIJS
De verdachte dient van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte subsidiair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
(volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding)
Van het subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
Subsidiair: medeplegen van: nadat enig misdrijf is gepleegd, met het oogmerk om het te bedekken of de nasporing of vervolging te beletten of te bemoeilijken, voorwerpen waarop het misdrijf gepleegd is wegmaken en verbergen en sporen van het misdrijf vernietigen en wegmaken, strafbaar gesteld bij artikel 189 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
De op te leggen straf is in overeenstemming met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, mede gelet op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank overweegt dienaangaande in het bijzonder als volgt:
Op 12 augustus 2004 bevond verdachte zich in het pand [straat 1] op het moment dat in dat pand twee nog zeer jonge mannen, te weten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], werden vermoord. De zich in het dossier bevindende foto's van de met bloed doordrenkte kleding van de slachtoffers en de beide sectierapporten -waaruit blijkt van respectievelijk 33 en 43 steek- en snijwonden bij de slachtoffers- maken duidelijk dat de slachtoffers op gruwelijke wijze om het leven zijn gebracht.
Verdachtes betrokkenheid bij de gebeurtenissen in de [straat 1] bestaat hierin dat hij
hij zich vervolgens -op 13 augustus 2004- tezamen en in vereniging met zijn mededaders schuldig heeft gemaakt aan -kort gezegd- het wegmaken van sporen en het verhullen van wat zich op 12 augustus 2004 in voornoemd pand aan de [straat 1] had afgespeeld. Immers, verdachte heeft de dag na de dubbele moord, samen met medeverdachten [B] en [C] en [E], het pand aan de [straat 1] nagenoeg volledig gestript en hij heeft geholpen met het inladen van de in rollen tapijt verborgen lichamen.
Deze moorden hebben, gelet op de buitengewoon weerzinwekkende wijze waarop deze zijn gepleegd, inclusief het nadien verbergen van de slachtoffers, ingemetseld achter een muur, en waaruit het volstrekte gebrek aan respect voor een mensenleven is gebleken, niet alleen de samenleving diep geschokt maar ook en met name de naaste verwanten van de slachtoffers - die door toedoen van verdachte en zijn mededader(s) ook nog eens 6 weken in onzekerheid hebben verkeerd over het lot van hun dierbare- zeer veel en onherstelbaar leed berokkend.
Naar met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden aangenomen zullen de nabestaanden nog langdurig in hun functioneren worden belemmerd door deze traumatische ervaringen, terwijl zij hun dierbare de rest van hun verdere leven zullen moeten missen.
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 13 augustus 2004, toen hij zich wederom in het pand aan de [straat 1] bevond, bekend was met de gewelddadige dood van de slachtoffers en ondanks die wetenschap heeft meegeholpen om sporen weg te maken en voorwerpen te verbergen. Daarmee heeft verdachte tezamen met zijn mededaders getracht de nasporing van twee gruwelijke moorden te beletten.
Een en ander rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf reeds oplegging van de maximum straf van 6 maanden gevangenisstraf waarmee dit misdrijf wordt bedreigd.
De rechtbank zal een onvoorwaardelijke straf, vrijheidsbeneming medebrengende, van na te melden duur opleggen, waarbij ten voordele van de verdachte is rekening gehouden met de omstandigheid dat het ten laste gelegde hem in enigszins verminderde mate kan worden toegerekend.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27 en 47 van het Wetboek van Strafrecht .
Benadeelde partijen
De benadeelde partijen zullen niet-ontvankelijk verklaard worden in hun vordering, omdat verdachte van het feit waarop de door die partijen geleden schade betrekking heeft zal worden vrijgesproken.
BESLISSING
Het primair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het subsidiair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het subsidiair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 179 dagen.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn in hun vordering.
Aldus gewezen door mr. C.A.M. Heeregrave, voorzitter, en mrs. H. Heins en F. Spiering-van der Maden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Ruitenbeek als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 september 2007.