Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2775

Datum uitspraak2007-07-02
Datum gepubliceerd2007-09-05
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/26493
Statusgepubliceerd


Indicatie

Procesbelang / gemeenschapsonderdaan / geldigheidsduur verblijfsdocument
Beoordeeld wordt of eiser procesbelang heeft bij het door hem ingestelde beroep. Daarvan is sprake indien hij door het instellen van beroep in een materieel gunstiger positie kan komen te verkeren. Tussen partijen is niet in geschil dat, nu de Nederlandse echtgenote van eiser is aan te merken als gemeenschapsonderdaan, het eiser op grond van het gemeenschapsrecht is toegestaan zich bij zijn echtgenote in Nederland te vestigen en uit dien hoofde gemeenschapsonderdaan is. Op grond van het gemeenschapsrecht heeft eiser derhalve van rechtsewge rechtmatig verblijf in Nederland vanaf het moment dat hij zich hier met zijn echtgenote gevestigd heeft. De afgifte van het document als bedoeld in artikel 9 Vw strekt louter tot bewijs van deze verblijfsstatus. Het document bepaalt niet de ingangsdatum van het rechtmatig verblijf in Nederland. Die datum wordt immers bepaald door de aanvang van het verblijf van eiser bij zijn echtgenote. De bepaling in het bestreden besluit, dat het document vijf jaar geldig is vanaf de datum van afgifte ziet slechts op de geldigheid van het document als bewijs van het rechtmatig verblijf. Hiermee is derhalve niets bepaald over de duur van het rechtmatig verblijf van eiser toen hij nog niet in het bezit was van het verblijfsdocument. Het onderhavige beroep kan er derhalve nooit toe leiden dat eiser met terugwerkende kracht in het bezit gesteld wordt van een verblijfsdocument als bedoeld in artikel 9 Vw. Hieruit volgt dat eiser met het onderhavige beroep niet in een materieel gunstiger positie kan geraken. Om die reden heeft hij geen belang bij de beoordeling van het onderhavige beroep. Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.


Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Nevenzittingsplaats Haarlem zaaknummer: AWB 06 / 26493 uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 2 juli 2007 in de zaak van: [Eiser], geboren op [geboortedatum] 1935, van Griekse nationaliteit, eiser, gemachtigde: mr. F. Fonville, advocaat te Haarlem, tegen: de staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. J.W. Kreumer, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage. 1. Procesverloop 1.1 Eiser heeft op 31 augustus 2004 een aanvraag ingediend tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw), waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 29 oktober 2004 afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit op 10 november 2004 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 30 november 2005 ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen op 7 december 2005 beroep ingesteld. Daarnaast heeft eiser op 7 december 2005 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 21 april 2006 (AWB 05/55000 en AWB 05/54998) is het beroep gegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. 1.2 Bij besluit van 17 mei 2006 heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser gegrond verklaard. 1.3 Eiser heeft tegen dit besluit op 30 mei 2006 beroep ingesteld. 1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 28 maart 2007. Eiser is niet in persoon verschenen, maar is ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. 2. Overwegingen 2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde. 2.2 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, voor zover hier van belang en samengevat, op het volgende standpunt gesteld. Eisers bezwaarschrift wordt gegrond verklaard. Aan hem wordt een document verleend waaruit zijn verblijfsrecht als onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie (hierna: EU-onderdaan) blijkt. Dit document is geldig tot vijf jaar na afgifte daarvan. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser geen belang heeft bij zijn beroep, omdat eiser hierdoor niet in een gunstigere positie zou komen te verkeren. 2.3 Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij met terugwerkende kracht aanspraak maakt op een document zoals nu aan hem is verleend, te weten, met ingang van de datum van zijn aanvraag in plaats van met ingang van datum afgifte van het document. Eiser verwijst hierbij naar het gestelde in artikel 3.103 van het Vreemdelingenbesluit (Vb). Eiser stelt dat hij belang heeft bij het beroep. Indien hij in het bezit zou worden gesteld van een document met ingang van de datum van zijn aanvraag, zou hij eerder voldoen aan de voorwaarden voor duurzaam verblijf. Dit document is dan het bewijs van het rechtmatig verblijf. Indien eiser niet in het bezit zou worden gesteld van een document met ingang van de datum van zijn aanvraag, zou hij in een andere bewijspositie verkeren en is het moeilijker aan te tonen dat hij al vanaf de datum van zijn inreis in Nederland voldoet aan de voorwaarden voor duurzaam verblijf. De rechtbank overweegt als volgt. 2.4 De rechtbank zal eerst beoordelen of eiser belang heeft bij zijn beroep. Daarvan is sprake indien eiser door het instellen van beroep in een materieel gunstiger positie kan komen te verkeren. Bij de beoordeling is het volgende van belang. 2.5 In artikel 8, aanhef en onder e, Vw, voor zover hier van belang, is bepaald dat de vreemdeling in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf heeft als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. 2.6 Ingevolge artikel 9 Vw wordt aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van -onder meer- artikel 8, onder e, Vw een document verschaft, waaruit het rechtmatig verblijf blijkt. 2.7 Ingevolge artikel 8.11 Vb, met als titel “Duur verblijfsbescheid”, ontvangt een gemeenschapsonderdaan op aanvraag een bescheid als bedoeld in artikel 9 Vw, waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt. 2.8 Artikel 8.17, eerste lid, aanhef en onder a, Vb bepaalt dat de vreemdeling, die de nationaliteit heeft van een staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en die in Nederland verblijft, duurzaam verblijfsrecht in Nederland heeft indien hij gedurende vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. 2.9 Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat, nu de Nederlandse echtgenote van eiser is aan te merken als gemeenschapsonderdaan, het eiser op grond van het gemeenschapsrecht is toegestaan zich bij zijn echtgenote in Nederland te vestigen en hij uit dien hoofde gemeenschapsonderdaan is. Op grond van het gemeenschapsrecht heeft eiser derhalve van rechtswege rechtmatig verblijf in Nederland vanaf het moment dat hij zich hier met zijn echtgenote gevestigd heeft. De afgifte van het document als bedoeld in artikel 9 Vw strekt louter tot bewijs van rechtmatig verblijf in Nederland. Met het document is niets gezegd over de ingangsdatum van het rechtmatig verblijf van eiser in Nederland. Die datum wordt immers bepaald door de aanvang van het verblijf van eiser bij zijn echtgenote. Evenzeer geldt dat de bepaling in het bestreden besluit dat het document vijf jaar geldig is vanaf de datum van afgifte slechts ziet op de geldigheid van het document als bewijs van rechtmatig verblijf, waarmee niets bepaald is over de duur van het rechtmatig verblijf van eiser zonder dat hij in het bezit was van het verblijfsdocument. 2.10 Uit het vorenstaande volgt dat het onderhavige beroep er nimmer toe kan leiden dat eiser met terugwerkende kracht in het bezit gesteld wordt van een verblijfsdocument als bedoeld in artikel 9 Vw. Het bepaalde in artikel 3.103 Vb maakt dat niet anders. Dit is immers een procedurele bepaling die betrekking heeft op aanvragen om een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 en artikel 20 Vw, hetgeen hier niet aan de orde is. 2.11 De conclusie luidt dat eiser met het onderhavige beroep niet in een materieel gunstiger positie kan geraken en hij om die reden geen belang heeft bij beoordeling van het onderhavige beroep. 2.12 De rechtbank zal het beroep niet-ontvankelijk verklaren. 2.13 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten. 3. Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C.M. Swinkels, voorzitter, en mrs. H.C. Greeuw en J.I. de Vreese - Rood, leden van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en op 2 juli 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. S.R.N. Parlevliet, griffier. Afschrift verzonden op: Coll: Rechtsmiddel Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.