Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2747

Datum uitspraak2007-09-04
Datum gepubliceerd2007-09-05
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers00992/07 H
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening. Ad informandum feiten. Aanvrager is geverbaliseerd wegens het zonder geldig vervoersbewijs reizen in het openbaar vervoer en geïdentificeerd aan de hand van een W-document. Naar uit het vonnis blijkt zijn die feiten ad informandum gevoegd bij de feiten die tot de veroordeling hebben geleid en zijn zij door de rechter in de strafmaat meegenomen. T.z.v. die feiten is aanvrager echter niet veroordeeld, zodat de aangevoerde omstandigheid dat aanvrager op de genoemde data niet over het W-document beschikte niet tot gevolg kan hebben dat, ware het Hof daarmee bekend geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot vrijspraak, ontslag van rechtvervolging, n-o van het OM of tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat onder "eene minder zware strafbepaling" i.d.z.v. art. 457.1 aanhef en onder sub 2 Sv moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt en derhalve niet de oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie.


Uitspraak

4 september 2007 Strafkamer nr. 00992/07 H SM Hoge Raad der Nederlanden Arrest op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Leeuwarden van 25 januari 2006, nummer 17/571163-05, ingediend door mr. C.A.J.M. Snijders, advocaat te Boxtel, namens: [Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsman te Boxtel. 1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd De Kantonrechter heeft de aanvrager onder 1, 2 en 3 ter zake van telkens: "Niet naleving van het bepaalde bij artikel 70, eerste lid van de Wet personenvervoer 2000" veroordeeld tot telkens een geldboete van € 130,-, subsidiair twee dagen hechtenis, en twee dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar. 2. De aanvrage tot herziening De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 3. Beoordeling van de aanvrage 3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. 3.2. Bij de beoordeling van de aanvrage kan van het volgende worden uitgegaan. 3.2.1. De aanvrager is bij voormeld vonnis veroordeeld ter zake van de feiten dat hij op 23 maart 2005 te Eindhoven, op 3 maart 2005 te Utrecht en op 2 maart 2005 te Eindhoven, kort gezegd, zonder geldig vervoerbewijs gebruik heeft gemaakt van de trein. 3.2.2. De tot de stukken van het geding behorende processen-verbaal houden in dat een bij de NS Groep N.V., standplaats Eindhoven, werkzame hoofdconducteur, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, bij zijn dienst: (i) op 23 maart 2005 in de trein een vervoerbewijzencontrole uitvoerde en daarbij een reiziger heeft staandegehouden op verdenking van overtreding van art. 70 Wet personenvervoer 2000, die verklaarde te zijn ingestapt op het station te Eindhoven, die heeft opgegeven te zijn "[Aanvrager]", geboren [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats], wonende te [a-straat 1] te [plaats A] en die ter identificatie een zogeheten W-document heeft getoond met nummer [001]; (ii) op 3 maart 2005 in de trein een vervoerbewijzencontrole uitvoerde en daarbij een reiziger heeft staandegehouden op verdenking van overtreding van art. 70 Wet personenvervoer 2000, die verklaarde te zijn ingestapt op het station te Utrecht, die heeft opgegeven te zijn "[Aanvrager]", geboren [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats], wonende te [b-straat 1] te [plaats B] en die ter identificatie een zogeheten W-document heeft getoond met nummer [002]; (iii) op 2 maart 2005 in de trein een vervoerbewijzencontrole uitvoerde en daarbij een reiziger heeft staandegehouden op verdenking van overtreding van art. 70 Wet personenvervoer 2000, die verklaarde te zijn ingestapt op het station te Eindhoven, die heeft opgegeven te zijn "[aanvrager]", geboren [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats], wonende te [c-straat 1] te [plaats B] en die ter identificatie een zogeheten W-document heeft getoond met nummer [003]. 3.3. In de aanvrage wordt aangevoerd dat, indien de rechter bekend was geweest met de omstandigheid dat de aanvrager het aan hem afgegeven W-document op 10 juni 2004 was verloren, het onderzoek mede in het licht van de omstandigheid dat bij elk van de controles een ander (en nimmer door de aanvrager bewoond) adres werd opgegeven niet tot een veroordeling zou hebben geleid, althans tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling, vanwege het ernstig vermoeden dat een ander zich op vertoon van het vermiste W-document telkens voor hem heeft uitgegeven. 3.4. Ter ondersteuning van de aanvrage is onder meer overgelegd een kopie van een door [verbalisant 1], opsporingsambtenaar van de Vreemdelingendienst Friesland, district Leeuwarden, op 10 juni 2004 opgemaakt proces-verbaal, onder meer inhoudende dat de aanvrager die dag bij de politie aangifte heeft gedaan van vermissing c.q. diefstal van zijn verblijfsdocument: "Soort : W IDENTITEITSDOCUMENT (ASIEL) Nummer : [004] Datum afgifte: 21/07/2003 Plaats afgifte: BRABANT ZUID-OOST" en daarbij heeft verklaard: "Ongeveer 4 weken geleden ben ik mijn document kwijtgeraakt in Eindhoven. Ik heb gezocht maar kan het niet meer vinden. Het document was aan mij gegeven en ik heb het aan niemand anders gegeven of verkocht." 3.5. Die omstandigheid kan echter niet een ernstig vermoeden wekken als hiervoor onder 3.1 vermeld. Immers, de staandegehouden treinreiziger is bij de bewuste controles niet op vertoon van het als vermist c.q. gestolen opgegeven W-document - dat een ander nummer heeft - geïdentificeerd. 3.6. Aan dat oordeel doet niet af dat de aanvrager eveneens op 21 oktober 2004, 7 oktober 2004, 26 augustus 2004 en 12 augustus 2004 is geverbaliseerd wegens het zonder geldig vervoersbewijs reizen in het openbaar vervoer maar toen wel is geïdentificeerd aan de hand van een W-document met het onder 3.4 aangegeven nummer. Naar uit het vonnis blijkt zijn die feiten ad informandum gevoegd bij de feiten die tot de veroordeling hebben geleid en zijn zij door de rechter in de strafmaat meegenomen. Ter zake van die feiten is de aanvrager echter niet veroordeeld, zodat de aangevoerde omstandigheid dat de aanvrager op de genoemde data niet over het W-document beschikte niet tot gevolg kan hebben dat, ware het Hof daarmee bekend geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot een van de hiervoor onder 3.1 bedoelde einduitspraken. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat onder "eene minder zware strafbepaling" in de zin van art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt en derhalve niet de oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie. 3.7. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist. 4. Beslissing De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af. Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 4 september 2007.