Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2728

Datum uitspraak2007-08-17
Datum gepubliceerd2007-09-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/6225 en 05/6285 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

WAO-schatting.


Uitspraak

05/6225 en 05/6285 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op de hoger beroepen van: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv) en [betrokkene], (hierna: betrokkene), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 8 september 2005, 04/900 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: betrokkene en het Uwv. Datum uitspraak: 17 augustus 2007 I. PROCESVERLOOP Beide partijen hebben hoger beroep ingesteld en beide partijen hebben met een verweerschrift gereageerd op het hoger beroep van de andere partij. Namens betrokkene zijn daarna nog nadere stukken toegezonden. Het onderzoek ter zitting, waar de hoger beroepen gevoegd zijn behandeld, heeft plaatsgevonden op 8 juni 2007. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.J.S. van Daatselaar. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J. Heek, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand. II. OVERWEGINGEN Betrokkene, voorheen werkzaam als baliemedewerkster bij een bank, heeft vanaf juli 1998 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen vanwege bekkenklachten na een bevalling. Bij besluit van 24 juli 2003 heeft het Uwv de uitkering, die was berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 24 september 2003 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Het tegen dit besluit door betrokkene gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij het bestreden besluit van 25 februari 2004 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het hiertegen door betrokkene ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen - met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen - en bepalingen gegeven omtrent de vergoeding van griffierecht en proceskosten. De rechtbank onderschreef de medische grondslag van het bestreden besluit. De arbeidskundige grondslag kon in rechte evenwel geen stand houden. Daartoe overwoog de rechtbank dat het Uwv in het bestreden besluit niet voldoende inzichtelijk had gemotiveerd waarom de - bij de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid - in aanmerking genomen functies geen overschrijding van betrokkenes belastbaarheid kennen. Met betrekking tot de aan haar alsnog door het Uwv gegeven toelichting heeft de rechtbank overwogen dat hieruit volgt dat bij de functie van inpakker (Sbc-code 111190) een ruime overschrijding van betrokkenes belastbaarheid plaatsvindt op het aspect ‘buigen’. Voorts heeft de rechtbank met betrekking tot de functie van administratief ondersteunend medewerker (Sbc-code 315100) overwogen dat een arbeidskundige toelichting bij het opleidingsniveau ontbreekt. Het hoger beroep van het Uwv richt zich uitsluitend tegen de overwegingen van de rechtbank die betrekking hebben op het ‘buigen’. Het Uwv heeft aangevoerd dat de rechtbank twee aspecten door elkaar heeft gehaald, te weten de mate waarin kan worden gebogen (punt 4.10 op de in te vullen Functionele Mogelijkheden Lijst, verder te noemen: FML) en de frequentie van het buigen (punt 4.11 op de FML). In de onderhavige FML van 19 juni 2003 is bij punt 4.10 vermeld dat betrokkene maximaal ongeveer 60° kan buigen en bij punt 4.11 is vermeld dat dit maximaal ongeveer 300 keer per uur mogelijk is. Het Uwv heeft erkend dat de functie van administratief ondersteunend medewerker een zodanig hoog opleidingsniveau vereist, dat de functie niet geschikt voor betrokkene is te achten, maar heeft erop gewezen dat bij het vervallen van deze functie nog drie functies overblijven die de arbeidsongeschiktheidsschatting dragen. Het hoger beroep van betrokkene richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat haar medische beperkingen tot het verrichten van arbeid door het Uwv niet zijn onderschat. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij verwezen naar het rapport van de zelfstandig werkende verzekeringsarts mr. J.F.G. Wolthuis van 28 september 2006, die haar op haar verzoek medisch heeft onderzocht. Zijn conclusie is dat haar medische beperkingen per 24 september 2003 wel zijn onderschat, onder meer op de aspecten buigen, zitten, geknield, gebogen en/of getordeerd actief zijn en afwisseling van houding. Ook meent hij dat zij beperkt is in haar werktijden, in die zin dat zij tussen de middag circa twee uur pauze nodig heeft. In verband hiermee acht hij alle in aanmerking genomen functies te zwaar. Aanvullend heeft betrokkene nog verwezen naar een reactie van Wolthuis van 24 april 2007 op een rapport van H.J.M. Stammers, bezwaarverzekeringsarts van Uwv, waarin deze is ingegaan op de door Wolthuis getrokken conclusies. Het hoger beroep van betrokkene: Bij het nemen van het besluit op bezwaar van 25 februari 2004 heeft het Uwv rekening gehouden met de klachten van betrokkene en met actuele informatie van de orthopedisch chirurg J. Vegter (die MRI-onderzoek had laten verrichten) en de fysiotherapeute M. Baetens bij wie betrokkene onder behandeling was. Noch uit deze informatie, zoals deze is verwerkt in de rapporten van de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv, noch uit de door betrokkene ingebrachte rapporten van Wolthuis kan de Raad afleiden dat haar (psychische of lichamelijke) gezondheidstoestand en de daaruit voortvloeiende beperkingen op de datum in geding onjuist zijn vastgesteld. Uit de medische informatie en de rapporten volgt dat de door betrokkene ervaren klachten en beperkingen slechts (zeer) ten dele zijn gebaseerd op als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, terwijl niettemin op diverse - ook op de meeste door Wolthuis aangegeven - aspecten door het Uwv beperkingen zijn aanvaard, zij het in lichtere vorm dan betrokkene en Wolthuis voorstaan. Een voldoende medisch onderbouwde grond voor een urenbeperking is in de door het Uwv in beschouwing genomen stukken niet terug te vinden. In het rapport van Stammers is expliciet vermeld dat een medische indicatie voor een rustperiode van twee uur tussen de middag (om gezondheidsschade te voorkomen) niet is komen vast te staan. De Raad volgt de rechtbank dan ook in haar oordeel dat de medische beperkingen van betrokkene tot het verrichten van arbeid niet zijn onderschat. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag overweegt de Raad dat de bezwaararbeidsdeskundige in de beroepsfase per functie de aspecten heeft besproken waarop betrokkene functionele beperkingen ondervindt en aan de hand van de desbetreffende functiebeschrijving heeft gemotiveerd waarom de functie voor haar niet te belastend is. Behoudens de functie van administratief ondersteunend medewerkster, die een te hoog opleidingsniveau (MBO-diploma) verlangt, en het hierna te bespreken punt inzake ‘buigen’, is daarmee voor de Raad voldoende inzichtelijk gemaakt waarom betrokkene, op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten, in staat was de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de in aanmerking genomen functies. Voor het overige moet de Raad vaststellen dat betrokkene uitgaat van ernstiger beperkingen in haar functionele mogelijkheden dan de beperkingen die uit medisch oogpunt zijn komen vast te staan. Het hoger beroep van het Uwv: In de FML is opgenomen dat betrokkene ongeveer 60° kan buigen (punt 4.10.1). Bij dit aspect heeft de verzekeringsarts aangegeven in welke mate betrokkene haar bovenlichaam kan buigen. In het in hoger beroep overgelegde rapport heeft de bezwaararbeidsdeskundige nader toegelicht dat er bij dit aspect altijd vanuit wordt gegaan dat deze mate van buigen zonder meer mogelijk is in een frequentie van ongeveer tien maal per uur. Over de frequentie die in een concrete situatie voor de betrokkene nog mogelijk is gaat dit aspect, anders dan de rechtbank heeft begrepen, niet. Over de frequentie (het aantal malen per uur waarin kan worden gebogen) handelt uitsluitend het onderdeel 4.11 dat in samenhang dient te worden bezien met onderdeel 4.10. De bezwaararbeidsdeskundige heeft daarbij tevens toegelicht dat dit in de onderhavige situatie betekent dat de verzekeringsarts betrokkene in staat acht zo nodig tijdens elk uur van de werkdag in een frequentie van ongeveer 300 keer per uur ongeveer 60 te buigen. De mate en frequentie van het vereiste buigen in functie van inpakker en in de overige in aanmerking genomen functies blijven volgens de bezwaararbeidsdeskundige binnen de belastbaarheid van betrokkene. Betrokkene heeft hiertegen ten eerste ingebracht dat deze uitleg veel te laat is gegeven en ten tweede dat voor haar nog steeds onduidelijk is waarom bij de functie van inpakker geen overschrijding van haar belastbaarheid plaatsvindt. In de omschrijving van deze functie is namelijk aangegeven hoeveel maal gedurende een werkdag van acht uur in een bepaalde mate tijdens respectievelijk twee, zes en twee werkuren moet worden gebogen, hetgeen impliceert dat gedurende twee werkuren een overlapping plaatsvindt waardoor de maximaal toegestane belasting van ongeveer 300 maal per uur zou kunnen worden overschreden. De Raad stelt voorop dat hij geen aanleiding ziet de uitleg van de bezwaararbeidsdeskundige inzake de punten 4.10 en 4.11 van de FML voor onjuist te houden. Gelet hierop is hij voorts van oordeel dat het Uwv de functie van inpakker aan de schatting ten grondslag heeft kunnen leggen. Daartoe wordt in aanmerking genomen dat gedurende het grootste dagdeel in deze functie (zes werkuren) tien maal per uur ongeveer 30° achtereen wordt gebogen. Verder komt het buigen over ongeveer 60° weliswaar volgens de omschrijving gedurende twee uren per werkdag 250 maal voor, maar dit is met name bij taak 3, welke taak de overige werkzaamheden omvat. Gelet op de omschrijving van deze werkzaamheden, is aannemelijk dat deze uren samenvallen met de genoemde zes uren waarin (slechts) tien maal per uur moet worden gebogen en niet met de overige twee uren waarin (reeds) 150 maal per uur ongeveer 45° moet worden gebogen. Dit stemt overeen met de conclusie van de bezwaararbeidsdeskundige. Ook de overige in aanmerking genomen functies kennen geen grotere belasting dan volgens de FML voor betrokkene mogelijk is, mede gelet op vorenbedoelde uitleg. De Raad merkt hierbij op dat het hier licht werk betreft dat hoofdzakelijk zittend kan worden uitgevoerd waarbij korte periodes van staan en/of lopen kunnen worden ingelast. De Raad volgt tevens het standpunt van het Uwv dat, bij het vervallen van de functie van administratief ondersteunend medewerker, er voldoende functies overblijven om de schatting (klasse 15 tot 25%) op te kunnen baseren. Al het hiervoor overwogene laat onverlet dat het bestreden besluit terecht, met verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 9 november 2004 (LJN: AR4716) door de rechtbank is vernietigd wegens onvoldoende inzichtelijkheid in de arbeidskundige grondslag daarvan. De aangevallen uitspraak dient daarom te worden bevestigd, met dien verstande dat de Raad thans, in verband met de uitkomst van beide hoger beroepen, de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in stand zal laten. Er zijn termen aanwezig om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep, aangezien pas in hoger beroep helderheid is gegeven over de verhouding tussen voornoemde punten 4.10 en 4.11 van de FML met betrekking tot het buigen, nadat daarover door het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige dat in de beroepsfase was uitgebracht onduidelijkheid was ontstaan. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, op € 60,50 voor reiskosten in hoger beroep en op € 952,80 voor deskundigenkosten in hoger beroep, in totaal € 1.657,30. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak, met dien verstande dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven en behoudens voor zover de rechtbank opdracht heeft gegeven tot het nemen van een nieuw besluit; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.657,30, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J.W. Schuttel en R.C. Stam als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.J. Rentmeester als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2007. (get.) D.J. van der Vos. (get.) A.J. Rentmeester. JL