
Jurisprudentie
BB2727
Datum uitspraak2007-08-31
Datum gepubliceerd2007-09-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/5235 Wajong
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-09-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/5235 Wajong
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking WAJONG-uitkering.
Uitspraak
05/5235 Wajong
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 15 juli 2005, 04/2870 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 31 augustus 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.Tj. de Jong, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2007. Appellant is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. F.A. Put.
II. OVERWEGINGEN
Het Uwv heeft appellant met ingang van 2 juli 2001 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Bij besluit van 2 september 2004 is die uitkering met ingang van 25 oktober 2004 ingetrokken, omdat appellant vanaf die datum minder dan 25% arbeidsongeschikt wordt geacht.
Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 11 oktober 2004 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen aanknopingspunten om aan te nemen dat het Uwv ten onrechte heeft vastgesteld dat het alcoholgebruik van appellant niet voortkomt uit zijn psychische problematiek. Bij de vaststelling van de beperkingen van appellant is voldoende zorgvuldig te werk gegaan en de in de geselecteerde functies voorkomende belasting is in overeenstemming met de voor appellant vastgestelde beperkingen, aldus de rechtbank.
In hoger beroep heeft appellant (wederom) aangevoerd dat er geen sprake is van een zelfstandige wilsbeschikking om niet af te zien van alcohol en dat het alcoholgebruik wel degelijk een uitvloeisel is van ziekte of gebrek.
De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat de medische grondslag van het bestreden besluit niet ontoereikend of onjuist is. Daartoe heeft de Raad in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts zijn herbeoordeling van de belastbaarheid van appellant, neergelegd in zijn rapportage van 22 juni 2004 (bij vergissing gedateerd
16 oktober 2004), mede heeft doen steunen op een rapportage van de
psychiater drs. J. IJsselstein van 28 mei 2004. Diens bevindingen en conclusies zijn voldoende duidelijk om het door de verzekeringsarts ingenomen en door de bezwaarverzekeringsarts in diens rapportage van 30 september 2004 onderschreven standpunt te kunnen dragen dat het drankgebruik van appellant geen onontkoombaar uitvloeisel is van ziekte of gebrek en dat het alcoholgebruik daarmee ook zelf geen ziekte of gebrek vormt.
In de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 22 juni 2004 heeft de verzekeringsarts de door de psychiater aangegeven beperkingen overgenomen. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapportage van 30 september 2004 aangegeven geen argumenten te hebben om de conclusies en aanbevelingen van de psychiater in twijfel te trekken en zich geheel te kunnen vinden in de FML van de primaire verzekeringsarts.
Hetgeen namens appellant in hoger beroep is gesteld leidt voorts evenmin tot twijfel aan de passendheid in medisch opzicht van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde uit het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) geselecteerde functies.
In het feit dat appellant sinds 10 april 2007 met rechterlijke machtiging is opgenomen in de kliniek Roosenburg te Den Dolder, waar hij wordt behandeld voor zijn alcoholverslaving, terwijl tevens wordt geprobeerd de achterliggende stoornis helderder te krijgen, ziet de Raad onvoldoende aanleiding het onderzoek te heropenen, zoals door de gemachtigde van appellant in zijn brief van 9 juli 2007 is gesuggereerd.
Het hoger beroep treft mitsdien geen doel. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en
I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
D.W.M. Kaldenhoven als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2007.
(get.) J. Janssen.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.
MR