
Jurisprudentie
BB2718
Datum uitspraak2007-07-19
Datum gepubliceerd2007-09-03
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers86971 / KG ZA 07-07-18
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-09-03
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers86971 / KG ZA 07-07-18
Statusgepubliceerd
Indicatie
Vaststaat dat de omgangsregeling tussen de vrouw en het kind thans inhoudt dat het kind twee keer in de week een dag bij de vrouw verblijft. Van overnachtingen door het kind bij de vrouw is (nog) geen sprake. De (voorlopige) toevertrouwing van het kind aan de man en de thans geldende omgangsregeling staan in de weg aan vakanties of uitstapjes van de vrouw met het kind van langer dan een dag. Daardoor valt niet in te zien welk belang zij op dit moment heeft bij bijschrijving van het kind in haar paspoort. Daarbij heeft de man concrete, niet onbegrijpelijke bezwaren tegen bijschrijving van het kind in het paspoort van de vrouw. De vordering van de vrouw wordt afgewezen.
Uitspraak
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
Zaaknummer: 86971 / KG ZA 07-07-181
vonnis in kort geding van 19 juli 2007
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [plaats],
eisende partij,
procureur: mr. W.J.J.M. Onland,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde partij,
procureur: mr. N.C. Beun.
Partijen zullen hierna mede de man respectievelijk de vrouw genoemd worden.
Het procesverloop
Dit verloop blijkt uit:
- de dagvaarding van 5 juli 2007;
- het faxbericht van mr. Beun van 13 juli 2007 inhoudende een voorwaardelijke eis in reconventie;
- het faxbericht van 13 juli 2007 van mr. Onland inhoudende een subsidiaire eis;
- het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting op 16 juli 2007.
De feiten
Bij beschikking van deze rechtbank van 30 mei 20007 is tussen de man en de vrouw de echtscheiding uitgesproken. De beslissing omtrent de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van het minderjarige kind van partijen:
[naam kind], geboren op [geboortedatum] 2003 te [plaats]
bij één van partijen en een omgangsregeling tussen het kind en de andere partij is in genoemde beschikking aangehouden in afwachting van rapportering door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
In de beschikking in het kader van de voorlopige voorzieningen van deze rechtbank van 9 oktober 2006 is (onder meer) bepaald dat het kind voor de duur van het geding aan de man wordt toevertrouwd en dat eenmaal per week van 11.00 uur tot 19.00 uur op zaterdag of zondag omgang zal plaatsvinden tussen de vrouw en het kind. Deze omgang is in onderling overleg tussen partijen inmiddels uitgebreid met nog een dag omgang in de week, te weten woensdag van 9.00 uur tot 18.00 uur.
Partijen zijn van rechtswege gezamenlijk belast met de ouderlijke macht over het kind.
De vordering
De man vordert dat de voorzieningenrechter, uitvoerbaar bij voorraad:
a) de vrouw zal veroordelen om onmiddellijk na betekening van dit vonnis haar medewerking te verlenen aan het bijschrijven van het kind in het paspoort van de man waartoe de vrouw gehouden zal zijn door het ten deze te geven bevel en op eerste verzoek van de man zich op het gemeentehuis van [naam gemeente] bij de gemeenteambtenaar te vervoegen met een legitimatiebewijs ten einde een schriftelijke verklaring af te leggen dat zij akkoord gaat met bijschrijving van het kind in het paspoort van de man;
b) de vrouw bij gebreke daarvan c.q. bij het geen gevolg geven aan het bevel c.q. eerste verzoek van de man, voor elke dag dat zij in gebreke zal blijven, zal veroordelen om een dwangsom te betalen van € 500,-- per dag, voor zover de vrouw weigerachtig zal blijven in strijd met het in dit vonnis haar medewerking te verlenen aan het doen bijschrijven van het kind in het paspoort van de man;
c) de vrouw zal veroordelen in de kosten van dit geding.
De man baseert zijn vordering op de vaststaande feiten en stelt voorts dat de vrouw weigerachtig is mee te werken aan bijschrijving van het kind in zijn paspoort. De man heeft een vakantie in Frankrijk geboekt van 28 juli tot en met 9 augustus 2007, voor welke periode hij voor het kind in het bezit moet zijn van een geldig reisdocument voor Frankrijk. Hij heeft daardoor een spoedeisend belang bij de gevorderde voorziening. De man beroept zich voorts op de toevertrouwing van het kind aan hem die in elk geval nog tot na augustus 2007 (derhalve ook gedurende de geplande vakantie) zal voortduren omdat de Raad niet eerder zal rapporteren.
De man heeft vervolgens in zijn faxbericht van 13 juli 2007 een subsidiaire vordering gedaan, inhoudende dat de voorzieningenrechter, uitvoerbaar bij voorraad:
d) de vrouw zal veroordelen om onmiddellijk na betekening van dit vonnis haar medewerking te verlenen aan het aanvragen en verkrijgen van een identiteitskaart voor het kind waartoe de vrouw gehouden zal zijn door het ten deze te geven bevel en op eerste verzoek van de man zich op het gemeentehuis van [naam gemeente] bij de gemeenteambtenaar te vervoegen met een legitimatiebewijs ten einde een schriftelijke verklaring af te leggen dat zij akkoord gaat met afgifte van een identiteitskaart voor het kind in handen van de man;
e) de vrouw bij gebreke daarvan c.q. bij het geen gevolg geven aan het bevel c.q. eerste verzoek van de man, voor elke dag dat zij in gebreke zal blijven, zal veroordelen om een dwangsom te betalen van € 500,-- per dag, voor zover de vrouw weigerachtig zal blijven in strijd met het in dit vonnis haar medewerking te verlenen aan het verkrijgen van een identiteitskaart voor het kind in handen van de man.
Het verweer tevens voorwaardelijke vordering in reconventie
De vrouw concludeert dat de voorzieningenrechter onbevoegd is kennis te nemen van het geschil, dan wel de man niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering, dan wel dat deze hem dient te worden ontzegd.
De vrouw stelt onder meer dat de voorzieningenrechter onbevoegd is omdat de man door het voeren van een Kort Geding de geëigende verzoekschriftprocedure in paspoortzaken probeert te omzeilen. Daarnaast ontbreekt spoedeisend belang omdat de man al langere tijd moet weten dat hij op vakantie gaat. Gelet hierop had hij de voorgeschreven rechtsgang (verzoekschriftprocedure) kunnen volgen. Door het ongebruikt laten van die rechtsgang kan geen spoedeisend belang worden gecreëerd.
Voorts stelt de vrouw dat zij de man meerdere malen heeft gevraagd het kind in haar paspoort te mogen laten bijschrijven maar dat de man steeds, om de vrouw onbekende redenen, heeft geweigerd zijn toestemming daarvoor te geven. De vrouw is bereid mee te werken aan toestemming voor bijschrijving van het kind in het paspoort van de man onder voorwaarde dat de man haar toestemming geeft voor bijschrijving van het kind in haar paspoort. Nu beide ouders belast zijn met ouderlijk gezag over het kind is het niet meer dan redelijk dat beiden kunnen beschikken over een reisdocument van het kind. De vrouw zou ook graag een week op vakantie gaan met het kind maar dat wordt niet toegestaan.
Voorwaardelijk, indien onverhoopt de vorderingen van de man worden toegewezen, vordert de vrouw in reconventie dat de voorzieningenrechter, uitvoerbaar bij voorraad:
a) de man zal veroordelen om onmiddellijk na betekening van dit vonnis zijn medewerking te verlenen aan het bijschrijven van het kind in het paspoort van de vrouw waartoe de man gehouden zal zijn zich op het gemeente huis van [naam gemeente] bij de gemeenteambtenaar te vervoegen met een legitimatiebewijs teneinde een schriftelijke verklaring af te leggen dat hij akkoord gaat met bijschrijving van het kind het paspoort van de vrouw;
b) de man bij gebreke daarvan, voor elke dag dat hij in gebreke zal blijven, zal veroordelen om een dwangsom te betalen van € 500,-- per dag, voor zover de man weigerachtig zal blijven in strijd met het in dit vonnis zijn medewerking te verlenen aan het doen bijschrijven van het kind in het paspoort van de vrouw;
c) de man zal veroordelen in de kosten van dit geding.
Verweer tegen de voorwaardelijke vordering in reconventie
De man concludeert dat de vrouw geen spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Hij stelt dat de vrouw het kind in haar paspoort wil laten bijschrijven omdat zij met het kind naar Zambia wil gaan. De man acht dit, gelet op de leeftijd van het kind, niet in het belang van het kind. Hij verzet zich tegen verblijf van het kind in Zambia in verband met de totaal andere omstandigheden aldaar (cultuur, hygiëne, taal) en wil het rapport van de Raad afwachten alvorens eventueel zijn toestemming te geven over bijschrijving van het kind in het paspoort van de vrouw.
De beoordeling
Bevoegdheid, niet-ontvankelijkheid
Artikel 254, eerste lid, Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt:
In alle spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, is de voorzieningenrechter bevoegd deze te geven.
Hieruit vloeit voort dat de voorzieningenrechter bevoegd is in zaken waarin een burgerlijk rechter rechtsmacht heeft en waarin eiser stelt een spoedeisend belang te hebben. De bevoegdheid is niet beperkt tot de zaken waarvan de rechtbank kennis neemt, maar strekt zich in beginsel ook uit tot alle gevallen waar de berechting van het bodemgeschil elders ligt. De aanwijzing van een andere bevoegde rechter of van een andere speciale rechtsgang maakt de voorzieningenrechter niet onbevoegd.
Het standpunt van de vrouw dat de man niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in zijn vordering en/of de voorzieningenrechter niet bevoegd zou zijn omdat de man een andere rechtsgang (verzoekschriftprocedure) had moeten volgen is onjuist. Ten eerste vordert de man iets anders dan hetgeen is geregeld in de door de vrouw genoemde verzoekschriftprocedure. Daarin wordt immers vervangende toestemming voor bijschrijving op grond van artikel 34, derde lid, Paspoortwet geregeld. De vordering van de man heeft geen betrekking op vervangende toestemming. Bovendien biedt de verzoekschriftprocedure niet een met het kort geding te vergelijken snelle rechtsgang waardoor, nu de man stelt een spoedeisend belang te hebben, de voorzieningenrechter bevoegd is kennis te nemen van de vordering en de man ontvankelijk is in zijn vordering.
Vordering in conventie
De man vraagt om medewerking van de vrouw aan bijschrijving van het kind in zijn paspoort. Uit de stukken en het gestelde ter terechtzitting blijkt dat het belang van de man bij de bijschrijving in zijn paspoort is gelegen in het feit dat het kind aan hem is toevertrouwd (in elk geval tot en met de maand augustus) en dat de man een vakantie in Frankrijk heeft geboekt voor de periode van 28 juli tot 9 augustus 2007.
Uit het voorgaande vloeit ten eerste voort dat de zaak spoedeisend is. De stelling van de vrouw dat dit aan de man te wijten is en dat hij de spoedeisendheid zelf zou hebben gecreëerd, wordt niet gevolgd. Ter terechtzitting is gebleken dat de man aanvankelijk op andere wijze, zonder te procederen, heeft geprobeerd toestemming van de vrouw te verkrijgen. In mediationgesprekken, waarvan het laatste pas onlangs heeft plaatsgevonden, is hierover gesproken. Nu deze gesprekken uiteindelijk niet tot toestemming door de vrouw hebben geleid mag de man niet worden tegengeworpen dat hij onnodig lang heeft gewacht met procederen.
Bovendien heeft de man voldoende onderbouwd dat hij een inhoudelijk belang heeft bij de bijschrijving van het kind in zijn paspoort. Uit de (voorlopige) toevertrouwing van het kind aan de man en de door de man geboekte vakantie naar Frankrijk – hetgeen blijkens de stukken ook is besproken met de vrouw – volgt dat de kind met de man meegaat naar Frankrijk en bijschrijving van het kind in het paspoort van de man noodzakelijk is. De vrouw heeft noch in de stukken, noch ter terechtzitting – nadat de voorzieningenrechter haar daar uitdrukkelijk om heeft gevraagd -, inhoudelijke bezwaren geuit tegen de vakantie van het kind met de man in Frankrijk. De vrouw heeft uitsluitend bezwaar tegen bijschrijving in het paspoort van de man omdat zij vindt dat bijschrijving in zijn paspoort alleen kan plaatsvinden wanneer het kind ook in haar paspoort wordt bijgeschreven. In dit argument van reciprociteit is niet als wezenlijk verweer aan te merken tegen bijschrijving van het kind in het paspoort van de man. Nu ook overigens niet is gebleken dat het belang van het kind zich tegen vakantie met de man (of bijschrijving in het paspoort van de man) verzet of dat er feitelijke belemmeringen voor de vrouw zijn om spoedig haar medewerking te verlenen, zal de vordering van de man om de vrouw te veroordelen haar medewerking te verlenen aan bijschrijving in zijn paspoort als hierna volgend worden toegewezen.
Aan de te verbeuren dwangsommen zal een maximum worden verbonden. Dit laat uiteraard onverlet, dat bij voortgaande overtreding van dit vonnis oplegging van hogere dwangsommen kan worden gevorderd dan wel hernieuwde oplegging van dezelfde dwangsommen. Het bedrag van zowel de dwangsom als het maximum staat in een redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde prikkelende werking van de dwangsomoplegging.
Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter niet toe aan de beoordeling van de subsidiaire vordering van de man.
Voorwaardelijke vordering in reconventie
Nu de vordering van de man wordt toegewezen is aan de voorwaarde van de voorwaardelijke vordering in reconventie voldaan.
Voor zover de bevoegdheid van de voorzieningenrechter en de ontvankelijkheid van de vordering zijn betwist wordt verwezen naar hetgeen in het kader van de beoordeling van de vordering in conventie hierover is overwogen.
De vrouw vraagt om medewerking van de man aan bijschrijving van het kind in haar paspoort. Zij stelt dat het niet meer dan redelijk is dat, wanneer de man het kind in zijn paspoort bijgeschreven krijgt, zij het kind ook bijgeschreven krijgt in haar paspoort. Zij wijst daarbij op het gezamenlijk gezag dat zij met de man uitoefent. Ter terechtzitting heeft de vrouw daarnaast gesteld dat zij voornemens is een paar dagen met het kind naar Duitsland te gaan en/of naar Engeland waar een nicht van haar woont.
De enkele omstandigheid dat de vordering van de man is toegewezen en het kind bij hem dient te worden bijgeschreven in zijn paspoort brengt niet zonder meer met zich mee dat bijschrijving in het paspoort van de vrouw eveneens dient plaats te vinden. Dat partijen gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag maakt dit niet anders. Beoordeeld dient te worden wat het belang van de vrouw is bij eventuele toewijzing van haar vordering en of het belang van het kind zich al dan niet verzet tegen toewijzing.
Onweersproken is tussen partijen komen vast te staan dat de omgangsregeling tussen de vrouw en het kind thans inhoudt dat het kind twee keer in de week een dag (de zaterdag en de woensdag) bij de vrouw verblijft. Van overnachtingen door het kind bij de vrouw is (nog) geen sprake. De (voorlopige) toevertrouwing van het kind aan de man en de thans geldende omgangsregeling staan in de weg aan vakanties of uitstapjes van de vrouw met het kind van langer dan een dag. Daardoor valt niet in te zien welk belang zij op dit moment heeft bij bijschrijving van het kind in haar paspoort. Het standpunt van de vrouw dat zij, nu zij in [naam gemeente] op een steenworp afstand van Duitsland woont, maakt dit niet anders. Met name nu de vrouw desgevraagd ter terechtzitting heeft verklaard dat zij het afgelopen jaar niet in Duitland is geweest, heeft zij onvoldoende onderbouwd wat haar belang is bij bijschrijving van het kind in haar paspoort.
Daartegenover staat dat de man concrete bezwaren heeft tegen bijschrijving van het kind in het paspoort van de vrouw. De man is bang dat de vrouw het kind mee zal nemen naar Zambia wanneer het is bijgeschreven in haar paspoort. Deze angst is bij de man ontstaan doordat de vrouw hem ten tijde van de scheiding heeft medegedeeld dat zij met het kind naar Zambia zou gaan en dat zij niet meer terug zou komen. De vrouw heeft ter terechtzitting erkend dat zij op 29 juni 2007 naar Zambia zou gaan. Zij heeft echter betwist dat zij het kind mee zou nemen naar Zambia. De man heeft daarop gereageerd door nogmaals te stellen dat de vrouw hem heeft medegedeeld dat zij het kind mee zou nemen naar Zambia, ook omdat haar familie het kind nog nooit heeft gezien. De vrouw heeft aangegeven de angst van de man niet te begrijpen en vindt dat, wanneer de man op vakantie met het kind kan, zij dat recht ook heeft.
Los van de juridische onmogelijkheid van de vrouw om met het kind op vakantie te gaan is de voorzieningenrechter van oordeel dat de zorgen van de man, dat de vrouw met het kind naar Zambia zal gaan, begrijpelijk zijn. Vast is komen te staan dat de vrouw nog zeer kort geleden concrete plannen had om naar Zambia te gaan. Hoewel niet duidelijk is geworden of zij toen de intentie had het kind mee te nemen is de vrees van de man, wanneer de vrouw het kind in haar paspoort bijgeschreven krijgt, daarvoor niet zonder meer ongegrond. De voorzieningenrechter neemt hierbij mede in aanmerking dat de vrouw geen enkel begrip toont voor de vrees van de man, dat zij zonder meer vindt dat zij dezelfde rechten moet hebben als de man en, in geval van bijschrijving van het kind in haar paspoort, op vakantie met het kind moet kunnen gaan waar en wanneer zij dat wil. Dit alles brengt met zich dat de door de vrouw gevraagde voorziening dient te worden afgewezen.
Ten overvloede wordt opgemerkt dat wanneer de Raad heeft gerapporteerd en een definitieve beslissing is genomen met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van het kind en de omgangsregeling, tussen partijen opnieuw overleg kan worden gevoerd over eventuele bijschrijving van het kind in het paspoort van de vrouw.
In het voormalig huwelijk van partijen wordt aanleiding gevonden de proceskosten tussen partijen te compenseren als na te melden.
De beslissing
De voorzieningenrechter, rechtdoende,
beveelt de vrouw om onmiddellijk na betekening van dit vonnis haar medewerking te verlenen aan het bijschrijven van het kind in het paspoort van de man waartoe de vrouw gehouden zal zijn door dit bevel en op eerste verzoek van de man zich op het gemeentehuis van [naam gemeente] bij de gemeenteambtenaar te vervoegen met een legitimatiebewijs ten einde een schriftelijke verklaring af te leggen dat zij akkoord gaat met bijschrijving van het kind in het paspoort van de man;
veroordeelt de vrouw om aan de man te betalen een dwangsom groot € 400,-- (zegge: vierhonderd euro) voor elke dag dat de vrouw in gebreke blijft aan de inhoud van dit vonnis te voldoen, tot een maximum van € 4.000,-- (zegge: vierduizend euro);
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
compenseert de kosten van dit geding aldus, dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.H. Westhuis en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 juli 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.