Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2709

Datum uitspraak2007-08-31
Datum gepubliceerd2007-09-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/3810 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

WAO-schatting.


Uitspraak

05/3810 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 mei 2005, 04/3595 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 31 augustus 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. A. Bosveld, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 20 juli 2007. Appellante is verschenen bij haar gemachtigde mr. A. Bosveld voornoemd. Het Uwv was, zoals tevoren is bericht, niet vertegenwoordigd. II. OVERWEGINGEN Onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak voor een uitgebreidere weergave van de feiten en omstandigheden die in dit geding van belang zijn, volstaat de Raad met het volgende. Evenals in beroep ligt thans in hoger beroep ter beantwoording de vraag voor of het Uwv bij besluit van 11 november 2004, waarbij hij heeft gehandhaafd zijn besluit van 25 juni 2004, terecht en op goede gronden met ingang van 18 (de rechtbank ging abusievelijk uit van 17) februari 2004 - in aansluiting op het einde van de wachttijd - appellante geen uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) heeft toegekend, op de grond dat appellante ten tijde van belang minder dan 15 % arbeidsongeschikt is te achten. Bij de aangevallen uitspraak is het bestreden besluit door de rechtbank vernietigd op de grond dat de onderwerpelijke schatting eerst hangende beroep alsnog is voorzien van een deugdelijke arbeidskundige onderbouwing. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit zijn daarbij evenwel in stand gelaten, omdat naar het oordeel van de rechtbank bij het bestreden besluit ten aanzien van appellante terecht is vastgesteld dat zij op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten op de datum in geding in staat was om de haar voorgehouden voorbeeldfuncties op één na (na het vervallen van die ene functie bleven er nog voldoende functies met voldoende arbeidsplaatsen over om de schatting te kunnen dragen) te vervullen en het verlies aan verdienvermogen op de datum in geding niet groter is dan 3,1%. Appellante heeft in hoger beroep uitsluitend aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat het Uwv de ernst en omvang van haar medische beperkingen op de datum in geding heeft onderschat. De onderbouwing die appellante heeft gegeven voor haar hoger beroep vormt in essentie een herhaling van hetgeen reeds in beroep is aangevoerd. Nieuwe gezichtspunten zijn niet naar voren gebracht. Hangende hoger beroep heeft appellante nog een verklaring overgelegd van psychiater K. Simis en sociaal psychiatrisch verpleegkundige M. Bekker, gedateerd 9 mei 2007. Simis en Bekker zijn werkzaam voor Bavo Europoort, waar appellante van oktober 2003 tot maart 2005 wegens psychische klachten onder behandeling is geweest. Naar het oordeel van de Raad biedt ook hun verklaring geen enkele steun voor de stelling dat het Uwv de ernst en omvang van de medische beperkingen van appellante op de datum in geding heeft onderschat. Zij beperken zich namelijk tot het vermelden van een (reeds eerder bekende) diagnose en een korte beschrijving in algemene termen van de toegepaste behandelmethode. Wat haar maagklachten betreft, in verband waarmee zij op 18 februari 2004 een gastroscopie heeft ondergaan, heeft appellante in hoger beroep aangekondigd zich voor een second opinion te zullen wenden tot een onafhankelijke arts en een rapportage in het geding te zullen brengen. Een zodanige rapportage is evenwel niet overgelegd. De Raad onderschrijft de door de rechtbank gehanteerde overwegingen en maakt deze tot de zijne. Gelet op het voorgaande beantwoordt de Raad de hiervoor geformuleerde rechtsvraag dus evenals de rechtbank bevestigend. Dit betekent dat het hoger beroep van appellante faalt en dat de aangevallen uitspraak door de Raad moet worden bevestigd. De Raad acht geen termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht een proceskostenveroordeling uit te spreken. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.W. Ris-van Huussen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2007. (get.) G.J.H. Doornewaard. (get.) A.C.W. Ris-van Huussen. MK