
Jurisprudentie
BB2697
Datum uitspraak2007-08-09
Datum gepubliceerd2007-09-03
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5478 WWB
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-09-03
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5478 WWB
Statusgepubliceerd
Indicatie
Aanvraag bijzondere bijstand voor de kosten van crematie. In geschil is de vorm waarin die bijzondere bijstand dient te worden verstrekt.
Uitspraak
06/5478 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 augustus 2006, 05/5878
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam
(hierna: College)
Datum uitspraak: 9 augustus 2007.
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2007. Appellant is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. van Lunteren, werkzaam bij de gemeente Rotterdam.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 23 december 2004 heeft appellant een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor de kosten van crematie van zijn moeder van in totaal € 2.790,--.
Het College heeft bij besluit van 10 januari 2005 bijzondere bijstand toegekend tot een bedrag van € 2.700,-- in de vorm van een geldlening
Het College heeft bij besluit van 25 oktober 2005 het bezwaar gegrond verklaard, de geldlening verlaagd tot € 351,26 en voor het resterende bedrag de bijzondere bijstand alsnog om niet verleend. Daartoe is het College overgegaan na (her)berekening van de bij appellant aanwezige draagkracht.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak verzet. Daartoe heeft hij aangevoerd dat bij de berekening van zijn draagkracht ten onrechte geen rekening is gehouden met zijn ziektekostenverzekering. Appellant heeft een dure particuliere ziektekostenverzekering moeten afsluiten omdat hij niet in aanmerking komt voor verzekering via het ziekenfonds.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Tussen partijen is slechts in geschil de vorm waarin de bijzondere bijstand tot een bedrag van € 351,26 dient te worden verstrekt. Appellant stelt zich op het standpunt dat dit gedeelte dan ook om niet moet worden verleend.
In aanmerking genomen dat appellant een WAO-uitkering, naar hij stelt berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%, en een invaliditeitspensioen van het UWV ontvangt acht de Raad zijn stelling dat hij zich niet ingevolge de Ziekenfondswet kan verzekeren op voorhand niet onaannemelijk.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB), onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het College niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen, voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
Het College heeft voor de berekening van de draagkracht als bedoeld in artikel 35 van de WWB beleid opgesteld. In het geval van appellant heeft het College het beleid gehanteerd voor zover het daarbij om het inkomen gaat. In dit beleid worden ter bepaling van de draagkracht op het inkomen in mindering gebracht betalingen ten behoeve van (ex-) echtgeno(o)t (e) en kinderen alsmede de kosten van studie en opleiding van kinderen.
De Raad is van oordeel dat het beleid inzake de genoemde aftrekposten een redelijke beleidsbepalingen niet te buiten gaat. De Raad ziet niet in waarom daarbij ook rekening zou moeten worden gehouden met de premie van een particulieren ziektekosten-
verzekering.
Het College is vervolgens ten gunste van appellant van dit beleid afgeweken door voor de hoogte van de (resterende) draagkracht de bijstand niet te weigeren maar te verlenen in de vorm van een lening.
In hetgeen van de zijde van appellant is aangevoerd ziet de raad geen aanleiding voor een verdere afwijking overeenkomstig artikel 4:84 (slot) van de Algemene wet bestuursrecht.
De Raad is niet gebleken van in aanmerking te nemen proceskosten aan de zijde van appellant.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 25 oktober 2005, voor zover het de toekenning van bijzondere bijstand van € 351,26 in de vorm van een geldlening betreft;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 25 oktober 2005 in stand blijven;
Bepaalt dat de gemeente Rotterdam het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 142,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten als voorzitter en A.B.J. van der Ham en L.H. Waller als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2007.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) R.E. Lysen.
BKH 200707