Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2696

Datum uitspraak2007-08-31
Datum gepubliceerd2007-09-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/2409 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

WAO-schatting.


Uitspraak

05/2409 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 20 april 2005, 04/1151 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 31 augustus 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. M.S. Martinot, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2007. Appellant noch zijn gemachtigde is verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. M.H.A.H. Smithuysen. II. OVERWEGINGEN Appellant, op 21 december 1998 uitgevallen met klachten over hoofd-, nek- en schouderpijn, heeft vanaf 20 december 1999 een volledige WAO-uitkering ontvangen omdat hij - zoals de verzekeringsarts had gerapporteerd - niet over duurzaam benutbare mogelijkheden beschikte. In het kader van de herbeoordeling is door een andere verzekeringsarts een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld waarin de beperkingen van appellant zijn weergegeven. Vervolgens is appellant door de arbeidsdeskundige geschikt geacht zijn eigen werk volledig te vervullen. Subsidiair zijn functies geduid die passen binnen de belastbaarheid van appellant. Rekening houdend met een aanzegtermijn van twee maanden is bij besluit van 23 juni 2003 appellants WAO-uitkering per 17 augustus 2003 ingetrokken. In de bezwaarfase heeft de bezwaararbeidsdeskundige zich op het standpunt gesteld dat het eigen werk niet passend is. Op basis van functieduiding is deze bezwaararbeidsdeskundige gekomen tot de conclusie dat de mate van appellants arbeidsongeschiktheid 1,5% bedraagt. Omdat dat evenwel nog steeds onder de 15% blijft, is het bezwaar bij besluit van 11 juni 2004 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Het door appellant ingestelde beroep tegen het bestreden besluit is bij de aangevallen uitspraak eveneens ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat er eerst in de bezwaarfase medische informatie is opgevraagd. Dat had in de primaire fase moeten gebeuren en alleen al om die reden moet het bestreden besluit als onzorgvuldig aangemerkt worden. Tevens is appellant ten onrechte niet onderzocht door een bezwaarverzekeringsarts. Ten slotte heeft de rechtbank ten onrechte geen waarde gehecht aan het in het kader van een Abw-uitkering opgestelde rapport van de gemeente Haarlem van 15 januari 2004, omdat het dateert van na de datum in geding. Die redenering is naar de mening van appellant onjuist. Tot het moment dat er een beslissing op bezwaar wordt genomen, dienen alle feiten en omstandigheden te worden meegenomen, dus ook dat in de bezwaarfase ingebrachte rapport, aldus appellant. De Raad kan appellant niet volgen in zijn stelling dat het Uwv te laat medische informatie heeft opgevraagd. Evenals de rechtbank ziet de Raad onvoldoende reden om het medisch onderzoek onvolledig of onzorgvuldig te achten. Appellant is gezien door de primaire verzekeringsarts die dossierstudie heeft verricht, een anamnese heeft afgenomen en appellant heeft onderzocht. Met de beperkingen van appellant is genoegzaam rekening gehouden. Zoals ook reeds door de rechtbank is aangegeven heeft de Raad in eerdere jurisprudentie reeds geoordeeld dat een bezwaarverzekeringsarts niet in alle gevallen zelf lichamelijk onderzoek moet verrichten. Het achterwege laten van een lichamelijk onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts levert in dit geval geen zorgvuldigheidsgebrek op. Hetzelfde geldt voor het eerst in bezwaar opvragen van medische informatie. De Raad voegt hieraan toe dat appellant in bezwaar zelf geen stukken heeft ingebracht waaruit blijkt dat hij meer of anders beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Voorts overweegt de Raad dat de rechtbank terecht aan het rapport van de gemeente Haarlem niet die waarde heeft toegekend die appellant daaraan toegekend wil zien. Naar het oordeel van de Raad bevat het rapport voornamelijk een weergave van hetgeen appellant zelf heeft gezegd. Een medisch onderzoekverslag ontbreekt. Bovendien is het rapport opgesteld in het kader van de toekenning van een Abw-uitkering. Hier liggen andere beoordelingspunten aan ten grondslag dan in het kader van de WAO. Uit het rapport is naar het oordeel van de Raad niet te herleiden dat het bestreden besluit op een onjuiste medische grondslag berust. Voor het overige verwijst de Raad naar de overwegingen van de rechtbank in de aangevallen uitspraak. De Raad onderschrijft deze overwegingen volledig. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.W. Ris-van Huussen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2007. (get.) G.J.H. Doornewaard. (get.) A.C.W. Ris-van Huussen. MR