Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2669

Datum uitspraak2007-08-31
Datum gepubliceerd2007-08-31
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers226133 \ CV EXPL 07-5089
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

Arbeidsrecht. Kort geding. Vraag of er sprake is van een oproepovereenkomst voor onbepaalde tijd met uitgestelde prestatieplicht of een reguliere arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd wordt door de kantonrechter in laatstbedoelde zin beantwoord. Nu deze is gevolgd door een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, was voor beëindiging van die laatste overeenkomst voorafgaande opzegging nodig (Ragetlie-regel van artikel 7:667 lid 4 BW), hetgeen niet is gebeurd. Werkneemster was ziek en is na hersteldmelding, ondanks aanbod om weer te komen werken, niet door werkgever opgeroepen. Oorzaak van het niet werken komt daarom in redelijkheid voor rekening van werkgever, met als gevolg een loonbetalingsverplichting. Rechtsvermoeden omvang van de overeengekomen arbeid uit artikel 7:610B BW toegepast.


Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN Sector kanton Locatie Leeuwarden zaak-/rolnummer: 226133 CV EXPL 07-5089 vonnis van de kantonrechter ex art. 254 lid 4 Rv d.d. 31 augustus 2007 inzake [eiseres], hierna te noemen: [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres, procederende met toevoeging, gemachtigde: mr. E.A. van Wieren, tegen [gedaagde], hierna te noemen: [gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde, procederende met toevoeging, gemachtigde: mr. T. Bijlsma. Procesverloop 1.1. [eiseres] heeft [gedaagde] in kort geding doen dagvaarden tegen de openbare zitting van 16 augustus 2007. [gedaagde] is toen niet verschenen. Ter zitting is vervolgens bepaald dat de behandeling zal worden voortgezet ter zitting van 22 augustus 2007. 1.2. [eiseres] heeft toen op de bij dagvaarding vermelde gronden gevorderd dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut: I. [gedaagde] veroordeelt om aan [eiseres] te betalen binnen 5 dagen na betekening van het vonnis: - het achterstallig loon vanaf 1 december 2006 tot en met 1 mei 2007 ten bedrage van bruto € 847,00; - het loon vanaf 1 mei 2007 tot 1 augustus 2007 ten bedrage van € 5.247,45; - de wettelijke verhoging over voormeld loon; - de wettelijke rente over voormeld loon; - het loon van bruto € 1.749,15 per maand vanaf 1 augustus 2007 op de daarvoor geldende vervaldata totdat naar de regel der wet de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd; II. [gedaagde] veroordeelt om zorg te dragen voor een deugdelijke bruto-/nettospecificatie van alle verrichte en nog te verrichten betalingen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 voor elke dag dat [gedaagde] niet binnen 5 dagen na betekening van het vonnis aan deze verplichting heeft voldaan; III. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 324,00 conform het rapport Voorwerk II; IV. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van het geding. 1.3. Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht. De gemachtigden van partijen hebben pleitnotities overgelegd. Van het verhandelde ter zitting zijn aantekeningen gemaakt door de griffier. [gedaagde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres], onder veroordeling van [eiseres] -uitvoerbaar bij voorraad- in de kosten van het geding. 1.4. Partijen hebben producties overgelegd. 1.5. Vervolgens is vonnis bepaald op de stukken van het geding, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt. Motivering De feiten 2. Als gesteld en erkend, dan wel als niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud der overgelegde producties staat het volgende vast. 2.1. [eiseres], geboren op 28 februari 1964, is met ingang van 1 juni 2005 op basis van een schriftelijke arbeidsovereenkomst in dienst getreden bij [gedaagde], in de functie van algemeen medewerkster. Bovenaan de arbeidsovereenkomst staat vermeld: oproepovereenkomst voor bepaalde tijd. In de arbeidsovereenkomst zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen: 'ARTIKEL 1 Werkgever verklaart dat hij op enig moment behoefte zou kunnen hebben aan door werknemer te verrichten arbeid, met het oog op in zijn onderneming te verrichten werkzaamheden. Daarbij is het aan werkgever te bepalen of zich werkzaamheden voordoen die rechtvaardigen een beroep op de arbeid van werknemer te doen. Werkgever verbindt zich, indien werkzaamheden als bovenbedoeld aanwezig zijn, het verrichten daarvan aan werknemer aan te bieden. Werknemer verbindt zich in beginsel de werkzaamheden - na daartoe opgeroepen te zijn- te verrichten. (…) ARTIKEL 3 De arbeidsovereenkomst is van toepassing mits er oproepwerk voor handen is. (…) ARTIKEL 5 De arbeidsovereenkomst eindigt van rechtswege door het verloop van de tijd waarvoor zij is aangegaan en eindigt derhalve in elk geval op het moment dat er geen oproepwerk meer is. De arbeidsovereenkomst kan tussentijds door ieder der partijen worden opgezegd met inachtneming van de wettelijk voorgeschreven opzegtermijnen volgens het Burgerlijk Wetboek.' De werkzaamheden van [eiseres] bestonden aanvankelijk voornamelijk uit het bezorgen van maaltijden. Later is zij ook werkzaamheden in de keuken van de maaltijdvoorziening gaan verrichten. Deze keukenwerkzaamheden zijn na de verhuizing naar een nieuw pand -omstreeks april 2006- uitgebreid. 2.2. [eiseres] ontving naast haar werkzaamheden bij [gedaagde] aanvankelijk tevens een bijstandsuitkering van de gemeente Het Bildt. Medio 2006 heeft de sociale dienst contact opgenomen met [gedaagde] om te praten over de mogelijkheid om [eiseres] in het kader van een uitstroombaan op gesubsidieerde basis te laten werken. De sociale dienst heeft [gedaagde] in dat verband medegedeeld dat hij een subsidie van € 6.000,00 kon krijgen, indien hij [eiseres] in dienst zou nemen op basis van 32 uur per week voor de duur van negen maanden. 2.3. Hierop is de eerste arbeidsovereenkomst met ingang van 1 augustus 2006 verlengd voor bepaalde tijd, en wel voor de duur van negen maanden. In deze nieuwe arbeidsovereenkomst zijn de volgende bepalingen opgenomen: 'Artikel 1 aard dienstverband De voorgaande arbeidsovereenkomst van werknemer, die sinds 1 juni 2005 in dienst is, wordt per 1 augustus 2006 verlengd met de duur van negen maanden. Het betreft de 1e verlenging. De arbeidsovereenkomst eindigt van rechtswege op 30 april 2007. (…) Artikel 2 Arbeidstijd Voor een werknemer met een fulltime dienstverband bedraagt de normale arbeidstijd in 8 aaneengesloten weken 304 uren. Dit betekent een gemiddelde arbeidstijd van 38 uren per week. (…) Artikel 4 Opzegtermijn (…) Een dienstverband voor bepaalde tijd eindigt van rechtswege door het verstrijken van de afgesproken termijn. De door de werknemer in acht te nemen termijn van opzegging bedraagt één maand. De werknemer dient tegen het einde van de kalendermaand op te zeggen. Voor de werkgever is de duur van opzegging twee maanden. Voor een beëindiging van een dienstverband voor bepaalde tijd is in afwijking van het bepaalde in artikel 7A:1639f lid 3 van het Burgerlijk Wetboek geen opzegging nodig voor de beëindiging van een voor de eerste maal verlengde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Indien de werkgever of de werknemer dit verlengde dienstverband voor bepaalde tijd niet wenst voort te zetten, moet hij de wederpartij hiervan tijdig schriftelijk in kennis te stellen. Onder tijdig wordt verstaan een termijn van 1 week bij een arbeidsovereenkomst van korter dan 6 maanden en een termijn van 1 maand bij een arbeidsovereenkomst van 6 maanden of langer. Artikel 5 Functie De werknemer wordt aangenomen in de bedrijfsfunctie van medewerkster. (…) Artikel 6 Salaris Hij geniet een brutosalaris van € 1248,02 per maand op basis van 32 uren per week. De uitbetaling van het loon zal geschieden per maand onder verstrekking van een loonstrook.' 2.4. [eiseres] heeft zich op 8 april 2007 ziek gemeld na een val, die een handblessure als gevolg had. Sindsdien heeft zij geen werkzaamheden voor [gedaagde] meer verricht. [gedaagde] heeft [eiseres] niet ziek gemeld bij het UWV. [eiseres] heeft zich uiteindelijk zelf ziek gemeld bij het UWV bij brief van 27 juni 2007. In de maand mei 2007 is er nog een bedrag van € 1.786,48 netto aan [eiseres] betaald. Nadien is er geen loon meer aan haar betaald. 2.5. Bij brief aan [gedaagde] d.d. 25 juni 2007 heeft de gemachtigde van [eiseres] gesteld dat tussen partijen nog steeds een arbeidsovereenkomst van kracht is. Op grond van artikel 7:629 BW is aanspraak gemaakt op doorbetaling van loon tijdens arbeidsongeschiktheid. Voorts heeft [eiseres] zich in deze brief bereid verklaard en beschikbaar gesteld om, na hersteldmelding, haar werkzaamheden weer te verrichten. [gedaagde] heeft de loonbetaling aan [eiseres] echter niet hervat. 2.6. [eiseres] is op 13 juli 2007 bij arbo-arts Bakema van ArboDuo geweest voor een reïntegratieconsult. Naar aanleiding hiervan heeft Bakema bij brief van dezelfde datum onder meer het volgende aan [gedaagde] medegedeeld: '(…)Haar ziekmelding dateert van 28 maart 2007. Zij heeft zich op 8 april 2007 ziek gemeld na een val met handblessure welke gehecht is. Ze is pas op 29 juni 2007 bij de arbodienst gemeld als zijnde ziek. (…) Hoewel hier geen sprake is van ziekte of gebrek, is er wel sprake mijns inziens van een verstoorde arbeidsrelatie. Dit valt niet onder de competentie van de arbodienst en ik adviseer u dan ook zo snel mogelijk met haar tot een oplossing te komen.' In de bijbehorende probleemanalyse geeft de arbo-arts aan dat er zijns inziens geen sprake meer is van ziekte of gebrek. Het standpunt van [eiseres] 3.1. [eiseres] legt aan haar vorderingen primair ten grondslag dat de eerste arbeidsovereenkomst van partijen als een reguliere arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd moet worden gezien, en subsidiair als een oproepovereenkomst met uitgestelde prestatieplicht voor onbepaalde tijd. Indien een dergelijke arbeidsovereenkomst -met een tussenpoos van niet meer dan drie maanden- wordt voortgezet met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, dan is op grond van artikel 7:667 lid 4 BW voorafgaande opzegging nodig voor beëindiging van die laatste arbeidsovereenkomst . [gedaagde] heeft de voortgezette arbeidsovereenkomst echter niet opgezegd, zodat er nog steeds een arbeidsovereenkomst tussen partijen van kracht is. 3.2. Meer subsidiair stelt [eiseres], voor zover de eerste arbeidsovereenkomst als één voor bepaalde tijd moet worden beschouwd, dat uit de feiten blijkt dat [gedaagde] de arbeidsrelatie wilde voortzetten. [eiseres] heeft haar loon over de maand mei 2007 namelijk gewoon ontvangen. Indien [gedaagde] had willen overgaan tot beëindiging van de tweede arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, had hij op grond van artikel 4 van die overeenkomst [eiseres] daarvan in kennis dienen te stellen. Nu deze kennisgeving achterwege is gebleven, mocht [eiseres] ervan uitgaan dat de arbeidsovereenkomst was verlengd. Voor zover de kantonrechter geen gehele voortzetting van de arbeidsovereenkomst aanneemt, is de arbeidsovereenkomst in ieder geval voortgezet voor wat betreft de werkzaamheden die betrekking hebben op het bezorgen van maaltijden. 3.3. Nu de arbeidsovereenkomst voortduurt en [eiseres] arbeidsongeschikt is als gevolg van ziekte, maakt zij op grond van artikel 7:629 BW aanspraak op doorbetaling van loon. Ten aanzien van de omvang van de bedongen arbeid verwijst [eiseres] naar het rechtsvermoeden van artikel 7:610b BW, waarin is bepaald dat voor de bepaling van deze omvang dient te worden gekeken naar de gemiddelde omvang van de arbeid per maand in de drie voorafgaande maanden. [eiseres] heeft in de periode van december 2006 tot en met februari 2007 maandelijks gemiddeld 194,35 uur gewerkt. Hiermee correspondeert een loon van € 1.749,15 bruto per maand. [gedaagde] dient dit bedrag aan [eiseres] uit te betalen. 3.4. [gedaagde] dient naast betaling van het loon zorg te dragen voor verstrekking van een bruto-/nettospecificatie van de verrichte en nog te verrichten loonbetalingen. Voorts vordert [eiseres] betaling van de wettelijke verhoging, de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Het standpunt van [gedaagde] 4.1. [gedaagde] stelt dat de eerste arbeidsovereenkomst tussen partijen als een oproepovereenkomst voor onbepaalde tijd met uitgestelde prestatieplicht moet worden beschouwd. Hij betwist echter dat hierop de regeling van artikel 7:667 lid 4 BW van toepassing is. Vorenbedoelde arbeidsovereenkomst kan vanwege het oproepkarakter ervan namelijk niet gelijkgesteld worden met een 'gewone' arbeidsovereenkomst. Ook stonden de arbeidstijden en het maandelijks te werken aantal uren niet vast en is er geen sprake van een gelijkblijvende identiteit bij de eerste en de tweede arbeidsovereenkomst. Het aantal uren stond bij de eerste arbeidsovereenkomst namelijk niet en bij de tweede wèl vast, terwijl de werkzaamheden onder de beide arbeidsovereenkomsten ook verschilden. Nu de regeling van artikel 7:667 lid 4 BW niet van toepassing is, is de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege geëindigd met ingang van 1 mei 2007. 4.2. Indien de kantonrechter van oordeel is dat de arbeidsovereenkomst vanaf 1 mei 2007 is voortgezet, dan stelt [gedaagde] dat hij niet gehouden is om nog loon aan [eiseres] te betalen vanaf die datum, nu uit niets is gebleken dat de blessure waarvoor [eiseres] zich ziek had gemeld een ernstige blessure was. [eiseres] is dan ook steeds arbeidsgeschikt geweest. Nu zij desondanks niet heeft gewerkt, komt haar geen loon toe. 4.3. Indien er een verplichting tot loondoorbetaling voor [gedaagde] bestaat, dan betwist hij de hoogte van het gevorderde loon. Op basis van de arbeidsovereenkomst diende [eiseres] maandelijks (afgerond) 139 uren te werken. [gedaagde] bestrijdt dan ook de door [eiseres] overgelegde urenstaten, waaruit zou blijken dat zij in de periode van december 2006 tot en met februari 2007 gemiddeld 194,35 uren per maand zou hebben gewerkt. [gedaagde] wenst in de gelegenheid te worden gesteld om alsnog bewijs van zijn stellingen terzake te leveren. 4.4. [gedaagde] betwist dat er over de periode tot 1 mei 2007 te weinig salaris aan [eiseres] zou zijn betaald. [gedaagde] heeft echter nog niet alle salarisbetalingen aan [eiseres] boven water kunnen krijgen. 4.5. Ten slotte betwist [gedaagde] de verschuldigdheid van de gevorderde wettelijke verhoging en de buitengerechtelijke incassokosten. De beoordeling van het geschil 5.1. Het spoedeisend belang bij de vorderingen van [eiseres] wordt voldoende aanwezig geacht, nu [eiseres] voor haar levensonderhoud afhankelijk is van de inkomsten uit het dienstverband tussen partijen. 5.2. De eerste vraag die dient te worden beantwoord, is of de eerste arbeidsovereenkomst tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor bepaalde dan wel onbepaalde tijd is. De kantonrechter is met partijen van oordeel dat de eerste arbeidsovereenkomst tussen partijen als een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd dient te worden beschouwd. Weliswaar staat bovenaan de overeenkomst dat deze voor bepaalde tijd is, maar in de overeenkomst is vervolgens geen objectief bepaalbare termijn opgenomen. Bij gebreke van een objectief bepaalbare termijn geldt de betreffende arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. 5.3. De vraag die vervolgens voorligt, is of de eerste arbeidsovereenkomst als een oproepovereenkomst met uitgestelde prestatieplicht dan wel dan als een reguliere arbeidsovereenkomst dient te worden beschouwd . De kantonrechter stelt voorop dat de inhoud van de arbeidsrelatie tussen partijen niet alleen wordt bepaald door hetgeen partijen schriftelijk zijn overeengekomen, maar ook, indien partijen in de praktijk van deze afspraken zijn afgeweken, door de wijze waarop partijen in de praktijk invulling hebben gegeven aan de arbeidsrelatie. Op grond van artikel 1, waarin een oproepbepaling is opgenomen, zou de eerste arbeidsovereenkomst naar het oordeel van de kantonrechter kunnen worden gezien als een oproepovereenkomst met uitgestelde prestatieplicht. Echter, voorshands is voldoende aannemelijk geworden dat [eiseres] gedurende de eerste arbeidsovereenkomst feitelijk niet op oproepbasis werkzaam is geweest, maar op vaste basis. Er was weliswaar gedurende de eerste arbeidsovereenkomst sprake van een wisselend aantal uren, doch [eiseres] heeft onvoldoende onweersproken gesteld dat zij steeds volgens een van tevoren opgesteld rooster werkte, waarbij zij iedere week -gedurende 5 dagen, en 2 weekenden per maand- werkzaamheden verrichtte. In een dergelijke situatie kan niet meer worden gesproken van een oproepovereenkomst, maar hebben de werkzaamheden een vast karakter gekregen. De eerste arbeidsovereenkomst van partijen dient, in afwijking van hetgeen partijen schriftelijk zijn overeengekomen, dan ook als een reguliere arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd te worden beschouwd. Een extra argument daarvoor is te vinden in artikel 1 van de tweede arbeidsovereenkomst, waarin wordt gesproken over 'de voorgaande arbeidsovereenkomst van werknemer'. 5.4. Nu de eerste arbeidsovereenkomst als een reguliere arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd dient te worden beschouwd, is de zogenaamde 'Ragetlie-regel' uit artikel 7:667 lid 4 BW onverkort van toepassing. Dit brengt met zich dat de daaropvolgende arbeidsovereenkomst voor de bepaalde tijd van negen maanden niet van rechtswege is geëindigd, maar dat voor de beëindiging daarvan voorafgaande opzegging nodig was. Vast staat dat een dergelijke opzegging niet heeft plaatsgevonden. De arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, die als einddatum 30 april 2007 had, is -bij gebreke van opzegging daarvan- op grond van artikel 7:668 lid 2 BW voor nog eens negen maanden voortgezet. Dit betekent dat tussen partijen thans nog steeds een arbeidsovereenkomst van kracht is. 5.5. [eiseres] heeft haar loonvordering gebaseerd op artikel 7:629 BW; zij maakt aanspraak op doorbetaling van loon tijdens ziekte. Uit de overgelegde stukken van de arbo-dienst leidt de kantonrechter voorshands af dat de arbo-arts in ieder geval van oordeel is dat [eiseres] vanaf 13 juli 2007 niet meer als arbeidsongeschikt had te gelden. In deze stukken is echter onvoldoende steun te vinden voor de stelling van [gedaagde] dat [eiseres] voordien niet als arbeidsongeschikt kon worden aangemerkt. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat als [gedaagde] [eiseres] op een behoorlijke wijze bij de arbo-dienst ziek had gemeld -hetgeen hij heeft nagelaten- de verzuimbegeleiding van [eiseres] in een veel eerder stadium was gestart. [gedaagde] heeft het dan ook aan zichzelf te wijten dat er niet eerder een oordeel is gegeven omtrent de arbeidsongeschiktheid van [eiseres]. Nu [eiseres] tot 13 juli 2007 als arbeidsongeschikt had te gelden, was [gedaagde] gehouden om haar tot die datum het loon tijdens ziekte door te betalen. De gevorderde loonbetaling is in zoverre dan ook toewijsbaar. 5.6. De gevorderde loonbetaling is eveneens toewijsbaar vanaf 13 juli 2007. Hiertoe is van belang dat [eiseres] bij brief van haar gemachtigde van 25 juni 2007 heeft aangeboden om, na hersteldmelding, haar werkzaamheden te hervatten. Van dit aanbod heeft [gedaagde] geen gebruik gemaakt, nu hij [eiseres] na haar hersteldmelding niet heeft opgeroepen om haar werkzaamheden te hervatten. De oorzaak van het niet werken van [eiseres] vanaf 13 juli 2007 dient daarom in redelijkheid voor rekening van [gedaagde] te komen. Dit brengt op grond van artikel 7:628 BW met zich dat [eiseres] recht op loon heeft ondanks het feit dat zij niet heeft gewerkt vanaf 13 juli 2007. 5.7. Thans komt de hoogte van het aan [eiseres] te betalen loon aan de orde. Voldoende aannemelijk is geworden dat [eiseres] gedurende de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bovenop de overeengekomen 32 uur per week regelmatig overwerk verrichtte, waardoor de omvang van de bedongen arbeid niet eenduidig is. Voor een dergelijke situatie geeft artikel 7:610b BW een handvat: de bedongen arbeid in enige maand wordt vermoed een omvang te hebben gelijk aan de gemiddelde omvang van de arbeid in de drie voorafgaande maanden (de zogenaamde representatieve periode). [eiseres] heeft gesteld dat zij in de maanden december 2006 tot en met februari 2007 maandelijks gemiddeld 194,35 uur heeft gewerkt. Dit aantal uren is door [gedaagde] niet gemotiveerd weerlegd, zodat de arbeidsovereenkomst wordt vermoed een omvang te hebben van 194,35 uur per maand. Voor zover [gedaagde] heeft gesteld dat hij alsnog in de gelegenheid wenst te worden gesteld om bewijs van het tegendeel te leveren, overweegt de kantonrechter dat daarvoor binnen het bestek van een kort geding procedure geen ruimte is. Er zal derhalve voorshands van worden uitgegaan dat [eiseres] gemiddeld 194,35 uur per maand werkte. Het hierbij behorende bruto loon bedraagt € 1.749,15 per maand. 5.8. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, zal de gevorderde loonbetaling over de periode van 1 mei tot 1 augustus 2007, alsmede de gevorderde loonbetaling vanaf 1 augustus 2007 worden toegewezen. De meer subsidiaire grondslag van de vordering behoeft derhalve geen bespreking meer. 5.9. [eiseres] heeft voorts betaling gevorderd van achterstallig loon ad € 847,- bruto over de periode van 1 december 2006 tot 1 mei 2007. Hoewel de kantonrechter de stellige indruk heeft dat de boekhouding van [gedaagde] niet op orde is, waardoor niet kan worden uitgesloten dat er achterstallige salarisbetalingen zijn, acht de kantonrechter het hier gevorderde bedrag, mede gezien de betwisting hiervan zijdens [gedaagde], voorshands onvoldoende onderbouwd en gespecificeerd. Dit onderdeel van de vordering zal daarom worden afgewezen. 5.10. Nu [gedaagde] heeft nagelaten om het aan [eiseres] toekomende loon tijdig te betalen, is hij daarover de wettelijke verhoging verschuldigd geworden. Gelet op de omstandigheden van het geval acht de kantonrechter termen aanwezig om de wettelijke verhoging tot 25% te matigen. 5.11. De gevorderde wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten zijn toewijsbaar, nu tegen deze onderdelen van de vordering geen inhoudelijk verweer is gevoerd. 5.12. De gevorderde veroordeling tot afgifte van bruto-/nettospecificaties is als zijnde onweersproken eveneens toewijsbaar. Overigens zal daarvoor een ruimere termijn aan [gedaagde] worden gegund dan door [eiseres] is bepleit. De kantonrechter zal een maximum aan de te verbeuren dwangsommen verbinden. Dit laat uiteraard onverlet, dat bij voortgaande overtreding van dit kort-geding-vonnis oplegging van hogere dwangsommen kan worden gevorderd dan wel hernieuwde oplegging van dezelfde dwangsommen. Het bedrag van zowel de dwangsom als het maximum staat in een redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging. 5.13. [gedaagde] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding worden veroordeeld. Nu er nog geen exemplaar van de aangevraagde toevoeging door [eiseres] is overgelegd, zal de beslissing omtrent de proceskosten worden aangehouden. 5.14. De gevorderde uitvoerbaar verklaring op de minuut zal worden afgewezen, nu [eiseres], voor wie terstond na het wijzen van het vonnis een grosse van de uitspraak beschikbaar zal zijn, daarbij geen belang heeft. Beslissing De kantonrechter, rechtdoende in kort geding: A. veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van: - het loon vanaf 1 mei 2007 tot 1 augustus 2007 ten bedrage van € 5.247,45 bruto; - de wettelijke verhoging over dit achterstallige loon, ad 25%; - de wettelijke rente over dit achterstallige loon; - het loon van € 1.749,15 bruto per maand vanaf 1 augustus 2007 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd; B. veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zorg te dragen voor een deugdelijke bruto-/nettospecificatie van alle vanaf december 2006 verrichte en nog te verrichten betalingen; bepaalt dat [gedaagde] een dwangsom van € 50,00 per dag verbeurt voor iedere dag dat hij deze veroordeling niet nakomt; verbindt aan de aldus te verbeuren dwangsommen een maximum van € 2.500,00; C. veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 324,00; D. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad; houdt de beslissing omtrent de proceskosten aan, totdat de toevoeging zijdens [eiseres] is overgelegd; wijst af het meer of anders gevorderde. Aldus gewezen door mr. G.H. Varekamp-Vos, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 augustus 2007 in tegenwoordigheid van de griffier. c 119