
Jurisprudentie
BB2645
Datum uitspraak2007-08-30
Datum gepubliceerd2007-08-30
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 07/1761
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2007-08-30
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 07/1761
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Aanschrijving de zonder bouwvergunning opgerichte blokhut onder verbeurte van een dwangsom te verwijderen.
Geen concreet zicht op legalisering. Beroep op gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 07/1761
1a
uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 augustus 2007
inzake
[verzoekers],
wonende te Maarssen,
verzoekers,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maarssen,
verweerder.
Inleiding
1.1 Het verzoek heeft betrekking op verweerders besluit van 20 juni 2007, waarbij verweerder
verzoeker heeft aangeschreven de zonder bouwvergunning opgerichte blokhut op het perceel tegenover [adres] te Maarssen onder verbeurte van een dwangsom vóór
1 augustus 2007 te verwijderen.
1.2 Verweerder heeft bij brief van 12 juli 2007 bericht dat de begunstigingstermijn wordt opgeschort in afwachting van de uitspraak van de voorzieningenrechter.
1.3 Het verzoek is op 22 augustus 2007 ter zitting behandeld, waar verzoekers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Goris, werkzaam bij de gemeente Maarssen.
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
2.3 Op grond van het bestemmingsplan Herenweg-Gageldijk e.o. (hierna: het bestemmingsplan), vastgesteld door de Raad van de gemeente Maarssen op 28 september 1998, rust op het perceel waarop de blokhut is geplaatst de bestemming Agrarisch gebied.
Artikel III.1, lid A, van de planvoorschriften bepaalt dat de op de kaart als zodanig aangewezen gronden bestemd zijn voor agrarische bedrijfsvoering ten behoeve van agrarische bedrijven, met de daarbij behorende bedrijfsgebouwen, kassen, agrarische bedrijfswoningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel III.1, lid B, aanhef en onder, van de planvoorschriften bepaalt dat op de in lid A bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden gebouwd welke rechtstreeks ten dienste staan van en noodzakelijk zijn voor de genoemde bestemming, met dien verstande dat ter plaatse van een op de plankaart gegeven aanduiding "agrarisch bebouwingsvlak" niet meer dan één agrarisch bedrijf mag worden gevestigd.
2.4 Verzoekers hebben naar voren gebracht dat ze mochten aannemen dat ook op hun perceel in de toekomst ruimte zou zijn voor een bouwvlak en dat in de tussentijd de blokhut op dezelfde manier gedoogd zou worden, zoals dat al jaren gebeurt met de illegale bouwwerken op de omringende percelen. Verzoekers stellen dat zij er groot belang bij hebben dat zij hun blokhut kunnen behouden. Aangezien er volgens hen geen belangen van derden zijn of worden geschaad, vragen zij zich af welk algemeen belang gediend wordt met de aanschrijving de blokhut te verwijderen. Ter zitting hebben zij, kort gezegd, gesteld dat verweerder geen beleid tot handhaving voert. Verzoekers hebben een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel en daarbij gewezen op een aantal, volgens verzoekers vergelijkbare, situaties en gesteld dat verweerder een gedoogbeleid ten aanzien van tuinhuisjes voert. Ten slotte zijn verzoekers opgekomen tegen de hoogte van de dwangsom en de lengte van de begunstigingstermijn.
2.5 Niet in geschil is dat verzoekers geen bouwvergunning hebben voor het oprichten van de blokhut. Verzoekers hebben dan ook in strijd gehandeld met artikel 40 Woningwet (Ww) waarin is bepaald dat het verboden is te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders. Daarbij wordt onder bouwen ingevolge 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ww verstaan: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk. Aangezien verzoekers hebben gehandeld in strijd met artikel 40, eerste lid, van de Ww, is verweerder bevoegd daartegen handhavend op te treden.
2.6 Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.7 Van concreet zicht op legalisering van de illegale situatie is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake. De bepalingen van het bestemmingsplan bieden geen mogelijkheid tot legalisering, aangezien op het perceel een agrarische bestemming zonder bebouwingsvlak rust. Dat verweerder niet bereid is zijn medewerking te verlenen aan legalisering van het bouwwerk, acht de voorzieningenrechter voorshands niet onredelijk, te meer daar het perceel zich in het buitengebied bevindt.
2.8 De voorzieningenrechter is niet gebleken dat sprake is van dermate bijzondere omstandigheden die moeten leiden tot de conclusie dat handhavend optreden zodanig onevenredig zou zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat verweerder van zijn bevoegdheid tot handhaving had behoren af te zien. Verzoekers mochten aan de omstandigheid dat verweerder niet eerder tot handhavend optreden is overgegaan, niet de gerechtvaardigde verwachting ontlenen dat de situatie zou worden gedoogd.
2.9 Anders dan verzoekers stellen, heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom - mede in het licht van de Handhavingsnota van de gemeente Maarssen - handhavend wordt opgetreden. In die nota zijn de uitgangspunten weergegeven, waaronder een gebiedsgerichte aanpak met prioritering ten aanzien van de handhaving. Het perceel waarop de blokhut is gelegen in het gebied waar ingevolge de Handhavingsnota sprake is van een verhoogd veiligheidsrisico hetgeen betekent dat in een dergelijk gebied extra aandacht wordt besteed aan de controle op verleende bouwvergunningen. Het algemeen belang bij handhaving heeft verweerder dan ook naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid zwaarder kunnen laten wegen dan het gestelde belang van verzoekers bij de blokhut.
2.10 Het beroep van verzoekers op het gelijkheidsbeginsel kan evenmin slagen. Gelet op verweerders uitleg is de voorzieningenrechter van oordeel dat geen sprake is van een situatie waarin verweerder gelijke gevallen ongelijk behandelt. Zo gaat de vergelijking met het bouwen in het kader van het project "[naam]" niet op, aangezien voor het betreffende perceel een andere bestemming geldt. De vergelijking met de geplaatste paardenstal op het perceel [adres] gaat eveneens niet op, aangezien dat perceel in tegenstelling tot het perceel van verzoekers wel beschikt over een bebouwingsvlak en legaal is gebouwd.
Met betrekking tot de stelling van verzoekers dat verweerder niet tot handhaving overgaat ten aanzien van de op het belendende perceel zonder vergunning geplaatste paardenonderkomens en het gestald houden van machines op de parkeerplaats, wordt opgemerkt dat de gemachtigde van verweerder hieromtrent ter zitting heeft verklaard dat hem die situatie niet bekend is en dat daarnaar alsnog een nader onderzoek zal worden ingesteld. Bovendien kunnen verzoekers aan een enkele situatie geen rechten ontlenen. Dat sprake is van een gedoogbeleid ten aanzien van tuinhuisjes, is onvoldoende komen vast te staan. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting ontkend dat er sprake is van een dergelijk gedoogbeleid. Bovendien bevindt de blokhut zich in het buitengebied alwaar verweerder, zoals onder 2.9 is overwogen, een actief handhavingsbeleid voert.
2.11 Anders dan verzoekers hebben aangevoerd, is de door verweerder in het bestreden besluit gehanteerde begunstigingstermijn niet onredelijk te noemen. De voorzieningenrechter acht in dat verband van belang dat verzoekers, mede gelet op verweerders eerdere onherroepelijke weigering een bouwvergunning te verlenen voor een veldschuur en de door de inspecteur buitentoezicht opgestelde proces-verbalen, inmiddels geruime tijd op de hoogte zijn dat plaatsing van een bouwwerk strijdig is met het bestemmingsplan en de wens van verweerder om handhavend op te treden. De hoogte van de dwangsom acht de voorzieningenrechter in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang. Daarbij is van belang dat de beoogde werking van de dwangsom is dat aan de illegale situatie een einde wordt gemaakt.
2.12 Gelet op het voorgaande verwacht de voorzieningenrechter dat het bestreden besluit in een bodemprocedure in stand zal blijven. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.13 De voorzieningenrechter ziet evenmin aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.H. van Meegen en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2007.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. M.S.D. de Weerd mr. H.J.H. van Meegen
Afschrift verzonden op:
Zaaknummer: SBR 07/1761 blad 4
uitspraak