Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2587

Datum uitspraak2007-08-29
Datum gepubliceerd2007-08-30
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/7394 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Oplegging maatregel in verband met het te laat melden van ziekte. Verwijtbaarheid?


Uitspraak

05/7394 ZW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 14 november 2005, 05/1694 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 29 augustus 2007 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2007. Appellant is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.C.M. van de Pol. II. OVERWEGINGEN Voor de voor dit geding relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. In dit geding is aan de orde de vraag of het Uwv terecht heeft besloten appellant een maatregel in de eerste categorie conform artikel 3, eerste lid, onder b, van het Maatregelenbesluit UWV - inhoudende een korting van 10% op zijn uitkering ingevolge de Ziektewet over de periode van 12 januari 2005 tot en met 26 januari 2005 - op te leggen in verband met het te laat melden van zijn ziekte. De rechtbank heeft die vraag bij de aangevallen uitspraak bevestigend beantwoord en het beroep tegen het besluit van het Uwv van 19 april 2005 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv op goede gronden heeft aangenomen dat van verminderde verwijtbaarheid geen sprake is. Gesteld nog gebleken is volgens de rechtbank dat appellant zich niet binnen de daartoe gestelde termijn ziek heeft kunnen melden. Door zich in een laat stadium ziek te melden heeft appellant een snelle controle door het Uwv onmogelijk gemaakt. De enkele verwachting dat volledig herstel aannemelijk is betekent volgens de rechtbank geenszins dat appellant ontheven is van de verplichting tot tijdige melding in het kader van de Ziektewet. Het feit dat appellant in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering reeds door verzekeringsartsen wordt beoordeeld doet aan het voorafgaande volgens de rechtbank niet af. De mededeling in de brief van 14 januari 2004 kan niet als een ziekmelding worden beschouwd, onder meer omdat deze geen vermelding van een eerste ziektedag bevat. Daarnaast is door de rechtbank vastgesteld op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting dat de hoogte en omvang van de opgelegde maatregel tussen partijen op zichzelf niet in geschil is. De Rechtbank is bovendien niet gebleken dat de maatregel onjuist is vastgesteld of dat er sprake is van een dringende reden in de zin van artikel 45, vierde lid, van de ZW. De Raad stelt vast dat appellant in hoger beroep zijn in eerste aanleg ingebrachte grieven heeft gehandhaafd. De Raad ziet, evenals de rechtbank, in die grieven geen aanleiding het bestreden besluit onjuist te achten en verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en de aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. van Netten als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2007. (get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk. (get.) A. van Netten. MK