Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2564

Datum uitspraak2007-08-29
Datum gepubliceerd2007-08-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 07/915
Statusgepubliceerd


Indicatie

Artikel 7:11 lid 2 Awb. Bezwaar is na terugwijzing door CRvB alleen gegrond verklaard en bevat geen inhoudelijke beslissing. Derhalve geen sprake van een volledige heroverweging. Ook de nadien genomen primaire beslissing leidt nog steeds niet tot een volledige heroverweging


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector bestuursrecht Registratienummer: AWB 07/915 Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen: [eiser], eiser, wonende te [woonplaats], en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 19 januari 2007. 2. Procesverloop Op 4 januari 2000 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Bij besluit van 28 april 2000 heeft verweerder geweigerd aan eiser een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (WAJONG) toe te kennen. Nadat eiser hiertegen bezwaar had gemaakt, is bij besluit van 14 juli 2000 het besluit van 28 april 2000 ingetrokken. Bij een ander besluit van 14 juli 2000 heeft verweerder geweigerd aan eiser een uitkering ingevolge de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW) toe te kennen. Tegen beide besluiten van 14 juli 2000 heeft eiser bezwaar gemaakt. Het bezwaar tegen de weigering van een AAW-uitkering is bij besluit van 8 februari 2001 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 27 maart 2003 heeft deze rechtbank het tegen het besluit van 8 februari 2001 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 27 oktober 2006, nr. 03/2266 AAW (LJN AZ1076), heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) het tegen de uitspraak van de rechtbank van 27 maart 2003 ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank en het besluit van verweerder van 8 februari 2001 vernietigd, en bepaald dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van die uitspraak. Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit van 19 januari 2007 heeft verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Bij die beslissing heeft verweerder het tegen het besluit van 8 februari 2001 (lees: 14 juli 2000) gemaakte bezwaar gegrond verklaard en voorts aan eiser meegedeeld dat de aanvraag van eiser van een arbeidsongeschiktheidsuitkering zal worden beoordeeld aan de hand van het regime van de WAJONG en dat het resultaat van die toetsing zal worden neergelegd in een primair besluit. Bij besluit van 14 februari 2007 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat aan hem met ingang van 1 januari 1998 een arbeidsongeschiktheidsuitkering zal worden toegekend. Tegen het in rubriek 1 aangeduide besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 18 juli 2007. Eiser is aldaar in persoon verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. S. Croes, werkzaam bij UWV Arnhem/Nijmegen. 3. Overwegingen Eiser heeft op 4 januari 2000 een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering ingediend bij verweerder. Verweerder heeft uiteindelijk op deze aanvraag beslist met de weigering van een AAW-uitkering. In de hiervoor onder 2 genoemde uitspraak van de CRvB van 27 oktober 2006 heeft de CRvB onder meer het volgende overwogen: “Allereerst stelt de Raad vast dat het Uwv in de hiervoor gedeeltelijk weergegeven brief van 7 juli 2006 heeft aangegeven dat de aanvraag van appellant van januari 2000 ten onrechte niet mede is aangemerkt als een aanvraag om een uitkering ingevolge de Wajong. Gelet op het feit dat ten tijde van de aanvraag van appellant voor jonggehandicapten een nieuw wettelijk regime gold ingevolge de Wajong, is ook de Raad van oordeel dat de aanvraag van appellant in ieder geval mede als een aanvraag om uitkering krachtens de Wajong aangemerkt had moeten worden. Dit betekent dat het bestreden besluit een inadequate reactie is op de aanvraag van appellant, zodat dit besluit en de aangevallen uitspraak, waarbij dat besluit is gehandhaafd, reeds op deze grond niet in stand kunnen blijven. (…) Het vorenstaande leidt tot de slotsom (…) dat het UWV een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen met inachtneming van het hiervoor overwogene.”. Ingevolge artikel 7:11, tweede lid, van de Awb herroept het bestuursorgaan het bestreden besluit voor zover het daar aanleiding toe geeft en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit. Als gevolg van de hiervoor genoemde uitspraak van de CRvB van 27 oktober 2006 diende verweerder het besluit van 8 februari 2001 te herroepen en tevens inhoudelijk te beslissen op de aanvraag van een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Verweerder heeft bij het bestreden besluit echter volstaan met de enkele gegrondverklaring van het bezwaar. Nu verweerder heeft nagelaten om een nieuwe beslissing te nemen op de aanvraag om een arbeidsongeschiktheidsuitkering, heeft verweerder gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 7:11, tweede lid, van de Awb. Bij het besluit van 14 februari 2007 is alsnog een inhoudelijke beslissing gegeven. Bij dat besluit is eiser meegedeeld dat hij met ingang van 1 januari 1998 een arbeidsongeschiktheidsuitkering zal ontvangen. Gelet op de datum van 1 januari 1998, c.q. de datum met ingang waarvan de AAW is ingetrokken en de WAJONG in werking is getreden, begrijpt de rechtbank dat hiermee een WAJONG-uitkering is bedoeld. Uit dit besluit blijkt echter niet naar welk arbeidsongeschiktheidspercentage die uitkering wordt berekend. Ook bevat deze beslissing geen besluit over de toekenning van een AAW-uitkering. Nu de uitspraak van de CRvB van 27 oktober 2006 geen beslissing bevat over de rechtmatigheid van de weigering van verweerder van een AAW-uitkering, had het bestreden besluit daarover opnieuw een beslissing moeten bevatten. Uit het voorgaande volgt dat ook wanneer het besluit van 14 februari 2007 wordt beschouwd als het complement van het besluit van 19 januari 2007, geen sprake is van een volledige heroverweging. Het voorgaande brengt mee dat het beroep gegrond moet worden verklaard en het bestreden besluit moet worden vernietigd. Verweerder zal, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen. Nu verweerder heeft nagelaten bij de uitspraak van 19 januari 2007 volledig op het bezwaar te beslissen, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te gelasten binnen 4 weken na de dagtekening van deze uitspraak, volledig op het bezwaar te beslissen. Eiser heeft zich niet laten bijstaan door een professionele gemachtigde. Niet aannemelijk is geworden dat eiser proceskosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing. 4. Beslissing De rechtbank - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - gelast verweerder binnen vier weken na de dagtekening van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van het hiervoor overwogene; - gelast het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 38,- aan hem te vergoeden. Aldus gegeven door mr. E.C.G. Okhuizen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.A.C. Modderman, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2007. De griffier, De rechter, Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Verzonden op: 29 augustus 2007