
Jurisprudentie
BB2529
Datum uitspraak2007-08-29
Datum gepubliceerd2007-08-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200702687/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-08-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200702687/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij afzonderlijke besluiten van 25 oktober 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oude IJsselstreek (hierna: het college) vergunning verleend voor het kappen van vier linden en tien beuken respectievelijk het kappen van zestien berken.
Uitspraak
200702687/1.
Datum uitspraak: 29 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in de zaken nos. 07/204, 205, 206, 207 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen van 1 maart 2007 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Oude IJsselstreek.
1. Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 25 oktober 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oude IJsselstreek (hierna: het college) vergunning verleend voor het kappen van vier linden en tien beuken respectievelijk het kappen van zestien berken.
Bij afzonderlijke besluiten van 23 januari 2007 heeft het college de daartegen door appellante gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 1 maart 2007, verzonden op 6 maart 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 april 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 15 mei 2007 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 2 augustus 2007 heeft appellante een nadere reactie ingediend. Deze is aan de andere partij gezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 augustus 2007, waar appellante in persoon, en het college, vertegenwoordigd door A. Lohuis, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtsreeks bij een besluit is betrokken.
2.2. Appellante betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het college haar terecht niet als belanghebbende bij de bestreden kapvergunningen heeft aangemerkt.
2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 17 september 2003 in zaak no. 200300594/1 (AB 2004, 229), dient een appellant om belanghebbende te zijn bij een besluit tot verlening van een kapvergunning een hem persoonlijk aangaand belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen. In de regel kan slechts als belanghebbende worden aangemerkt degene die op geringe afstand van de bomen woont of vanuit zijn woning daarop zicht heeft.
Zoals de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen, zijn de dichtstbijzijnde bomen waarvoor een kapvergunning is verleend gelegen op 120 tot 130 meter afstand van de woning van appellante en heeft zij van daaruit geen zicht op deze bomen. Derhalve staan deze niet in een zodanige directe nabijheid van haar woning dat de kap een directe invloed heeft op haar woon- en leefomgeving. Dit geldt eveneens voor de andere bomen die op grotere afstand van de woning van appellante staan en waarop zij evenmin zicht heeft. Voorts is de omstandigheid dat appellante, zoals zij heeft aangevoerd, op wil komen voor de nog aanwezige bomen in haar woonomgeving ontoereikend voor het oordeel dat zij zich daarmee in voldoende mate van willekeurige andere omwonenden onderscheidt. Evenmin is belanghebbendheid van appellante gelegen in haar voornemen een monumentaal pand aan de [locatie] te [plaats] met uitzicht op de zestien berken te kopen. Dat appellante ook bezwaren heeft tegen het kappen van andere bomen dan de bomen waarvoor de thans in geding zijnde vergunningen zijn verleend, dient buiten beschouwing te worden gelaten. De voorzieningenrechter heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat het college de bezwaren van appellante terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.P. Zwart, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Zwart w.g. Groenendijk
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2007
164-496.