
Jurisprudentie
BB2521
Datum uitspraak2007-08-29
Datum gepubliceerd2007-08-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701610/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-08-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701610/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 11 april 2006 heeft de gemeenteraad van Boarnsterhim (hierna: de gemeenteraad) het bestemmingsplan "Staande Mastroute Omleiding Wergea-West" vastgesteld.
Uitspraak
200701610/1.
Datum uitspraak: 29 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 april 2006 heeft de gemeenteraad van Boarnsterhim (hierna: de gemeenteraad) het bestemmingsplan "Staande Mastroute Omleiding Wergea-West" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 5 december 2006, kenmerk 00668057, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 5 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 5 maart 2007, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 maart 2007.
Bij brief van 26 juni 2007 heeft appellant zijn belang bij het besluit uiteengezet.
Bij brief van 21 mei 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 augustus 2007, waar appellant in persoon en bijgestaan door ir. S. Boonstra, is verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Boarnsterhim, vertegenwoordigd door J.M. van Dijk-Wiersma en A. Beeksma, ambtenaren van de gemeente. Verweerder is met kennisgeving niet ter zitting verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het plan voorziet in de aanleg van een vaarweg tracé met flankerende infrastructurele voorzieningen ten westen van het dorp Wergea, de zogeheten Staande Mastroute.
Eerder werd bij besluit van 19 februari 2002 door de gemeenteraad het bestemmingsplan "Staande Mastroute" vastgesteld. Dit bestemmingsplan voorziet in de aanleg van de Staande Mastroute ten oosten van het dorp Wergea, waarbij aan de gronden waarop het bestemmingsplan ziet grotendeels de bestemming "Water" is toegekend. Dat bestemmingsplan heeft deels betrekking op gronden van appellant. Bij uitspraak van 5 november 2003 in zaak no. 200206023/1 is, voor zover thans van belang, het beroep van onder meer appellant tegen het besluit omtrent goedkeuring van dat plan van verweerder van 8 oktober 2002 ongegrond verklaard en is dat bestemmingsplan, voor zover dat ziet op de gronden van appellant, onherroepelijk geworden.
2.2. Ingevolge artikel 54, tweede lid, aanhef en onder d, van de WRO, kan een belanghebbende bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep instellen tegen een besluit omtrent goedkeuring van een bestemmingsplan.
2.2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
De wetgever heeft deze eis gesteld teneinde te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
2.3. De Afdeling verstaat het beroep van appellant aldus dat hij van mening is dat ten onrechte niet gelijktijdig met het vaststellen van het onderhavige plan een bestemmingsplan is vastgesteld waarmee aan de hem in eigendom behorende gronden die behoren tot het plangebied van het bestemmingsplan "Staande Mastroute" een agrarische bestemming wordt toegekend. Die gronden maken evenwel geen deel uit van het plangebied van het bestemmingsplan dat bij het bestreden besluit is goedgekeurd.
Niet gebleken is van feiten of omstandigheden in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat een objectief en persoonlijk belang van appellant rechtstreeks door het bestreden besluit wordt geraakt. De door appellant gestelde belemmering in de ontwikkelingsmogelijkheden voor zijn melkrundveehouderij vloeien niet voort uit het bij het bestreden besluit goedgekeurde plan.
Gezien het voorgaande kan appellant niet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 54, tweede lid, aanhef en onder d, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
2.4. Het beroep is niet-ontvankelijk.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, Voorzitter, en mr. H.P.J.A.M. Hennekens en mr. D.A.C. Slump, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Taal
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2007
325-559.