Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2509

Datum uitspraak2007-08-29
Datum gepubliceerd2007-08-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701756/1 en 200701757/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij uitspraak van 21 februari 2007, in de zaken nos. 200605118/1 en 200607988/1, heeft de Afdeling het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 2 juni 2006 in zaak no. AWB 05/8965 in het geding tussen verzoeker en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: de minister) gegrond verklaard, die uitspraak vernietigd voor zover het beroep niet-ontvankelijk is verklaard in zoverre de gronden van dat beroep zijn gericht tegen de Beleidsregels opiumwetontheffingen, het inleidende beroep in zoverre ongegrond verklaard en voor het overige die uitspraak bevestigd. Voorts is in de uitspraak van 21 februari 2007 het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 21 september 2006 in de zaken nos. AWB 06/6019 en 06/6084 in het geding tussen verzoeker en de minister ongegrond verklaard en deze uitspraak bevestigd. Deze uitspraak is aangehecht.


Uitspraak

200701756/1 en 200701757/1. Datum uitspraak: 29 augustus 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het verzoek van: [verzoeker], wonend te Den Haag, om herziening (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht) van de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2007, in de zaken nos. 200605118/1 en 200607988/1. 1.    Procesverloop Bij uitspraak van 21 februari 2007, in de zaken nos. 200605118/1 en 200607988/1, heeft de Afdeling het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 2 juni 2006 in zaak no. AWB 05/8965 in het geding tussen verzoeker en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: de minister) gegrond verklaard, die uitspraak vernietigd voor zover het beroep niet-ontvankelijk is verklaard in zoverre de gronden van dat beroep zijn gericht tegen de Beleidsregels opiumwetontheffingen, het inleidende beroep in zoverre ongegrond verklaard en voor het overige die uitspraak bevestigd. Voorts is in de uitspraak van 21 februari 2007 het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 21 september 2006 in de zaken nos. AWB 06/6019 en 06/6084 in het geding tussen verzoeker en de minister ongegrond verklaard en deze uitspraak bevestigd. Deze uitspraak is aangehecht. Bij brief van 9 maart 2007 heeft verzoeker de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien. Deze brief is aangehecht. De minister heeft bij brief van 4 mei 2007, bij de Raad van State ingekomen op 7 mei 2007, een reactie ingediend. Na afloop van het onderzoek zijn nadere stukken ontvangen van verzoeker. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 augustus 2007, waar verzoeker in persoon en bijgestaan door zijn [echtgenote], en de minister, vertegenwoordigd door mr. R.G.T. van Wissen, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die: a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden. 2.2.    De Afdeling stelt voorop dat voornoemde herziening een buitengewoon rechtsmiddel betreft, dat er in beginsel toe strekt een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te redresseren. In het restrictieve kader van artikel 8:88 van de Awb kunnen derhalve slechts aangelegenheden van feitelijke aard een rol spelen. Zulks betekent onder meer dat een eventueel onjuiste rechtsopvatting in een uitspraak niet kan dienen als grond voor herziening en dat de herziening ook niet bedoeld is om een partij de gelegenheid te bieden het debat te heropenen, nadat is gebleken dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. 2.3.    Hetgeen verzoeker in zijn herzieningsverzoek naar voren brengt komt er op neer dat hij zich niet kan vinden in de uitspraak waarvan herziening is gevraagd, in het bijzonder niet in de feitenvaststelling en de waardering van de standpunten van partijen.    Verzoeker heeft echter geen feiten en omstandigheden gesteld die hem niet reeds vóór de uitspraak waarvan herziening is gevraagd bekend waren of redelijkerwijs bekend konden zijn. Dat geldt onder meer voor de door verzoeker overgelegde beschikkingen van officieren van justitie uit het jaar 1991, welke stukken hij via zijn advocaat zou hebben verkregen en waarmee hij heeft willen aantonen dat het Openbaar Ministerie hem nooit heeft geweigerd verdovende middelen uit inbeslaggenomen partijen ter beschikking te stellen. Ook valt niet in te zien dat de informatie die verzoeker stelt desgevraagd te hebben verkregen van [medewerker] van het Nederlands Forensisch Instituut redelijkerwijs niet beschikbaar had kunnen zijn vóór de uitspraak waarvan herziening is gevraagd, indien daartoe de nodige inspanningen waren verricht. Dat de toepassing van de gewijzigde wetgeving naar het oordeel van verzoeker voor hem een onredelijke uitwerking zou hebben, is evenmin een feit of omstandigheid als hiervoor bedoeld. Ook overigens is niet gebleken van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb, zodat het verzoek dient te worden afgewezen. 2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. C.J.M. Schuyt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Molenaar, ambtenaar van Staat. Ligtelijn-Van Bilderbeek Molenaar Voorzitter     ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2007 369-497.