Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2444

Datum uitspraak2006-08-10
Datum gepubliceerd2007-08-29
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
ZaaknummersAWB 05/1598
Statusgepubliceerd


Indicatie

Zelfstandigenaftrek terecht geweigerd wegens niet voldoen aan urencriterium.


Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN Sector bestuursrecht, belastingkamer Procedurenummer: AWB 05/1598 Uitspraakdatum: 7 augustus 2006 Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres, gemachtigde P. Nijp, werkzaam bij D.A.K. Administraties te Donkerbroek, en de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Heerenveen, verweerder. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1 Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2002 een aanslag (aanslagnummer [nummer] H17) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.860. 1.2 Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 15 augustus 2005 de aanslag gehandhaafd. 1.3 Eiseres heeft daartegen bij brief van 9 september 2005, ontvangen bij de rechtbank op 16 september 2005, beroep ingesteld. 1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. 1.5 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2006 te Leeuwarden. Eiseres is (aangetekend) schriftelijk uitgenodigd om hierbij aanwezig te zijn, maar eiseres noch haar gemachtigde zijn ter zitting verschenen. Namens verweerder is verschenen E.D. Postma, werkzaam bij verweerder. 2. Feiten Op grond van de stukken van het geding stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast: 2.1 Eiseres drijft tezamen met haar echtgenoot, [echtgenoot], en haar zoon, [zoon], een vennootschap onder firma genaamd [naam]. 2.2 Eiseres heeft in haar aangifte IB/PVV 2002 een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 14.724, waarbij door eiseres - als onderdeel van de ondernemersaftrek - zelfstandigenaftrek in aftrek is gebracht. De zelfstandigenaftrek was één van de onderwerpen van het door verweerder in november en december 2004 gehouden onderzoek bij het - hiervoor onder 2.1 bedoelde - administratiekantoor. 2.3 Uit het door verweerder opgestelde onderzoeksrapport d.d.10 december 2004 blijkt dat per maat een urenboek wordt bijgehouden, waarin de gewerkte eenheden worden vermeld, en dat vanuit dit urenboek aan cliënten wordt gefactureerd. Het administratiekantoor hanteert geen uurtarief, maar een tarief per gewerkte eenheid, aldus wordt in dit onderzoeksrapport aangegeven. 2.4 Bij brief van 9 november 2004 heeft verweerder aan eiseres gevraagd om een urenspecificatie te verstrekken van de door haar gewerkte uren bij het administratiekantoor, alsmede aan te geven waaruit de werkzaamheden van eiseres bestaan en hoeveel uren daarvan aan cliënten zijn doorberekend. Tevens heeft verweerder verzocht om kopieën van het boek waarin de ter zake van haar werkzaamheden gefactureerde bedragen zijn vermeld. 2.5 In haar brief van 16 november 2004 heeft eiseres aan verweerder geantwoord dat het aantal door eiseres gewerkte uren niet per week te bepalen is. In de maand maart is eiseres tenminste vier dagen aanwezig, in de maanden januari, april, juli en oktober is zij tenminste drie weken van vier dagen en één week van twee dagen aanwezig, terwijl zij de overige maanden tenminste twee dagen per week aanwezig is. In december is eiseres tenminste drie weken op twee dagen aanwezig. Per dag werkt eiseres tenminste 8,5 uur, terwijl rekening dient te worden gehouden met tweemaal een halfuur reistijd per dag. In de berekening van eiseres wordt een maand op vier werkweken gesteld, waardoor volgens deze opgave eiseres jaarlijks 48 weken werkt. Bovendien werkt eiseres tenminste zeven zaterdagen per jaar. Op basis van deze berekening bedraagt volgens eiseres het aantal door eiseres gewerkte uren jaarlijks: 145 dagen x 9,5 uur = 1.377,5 uren, zonder daarbij rekening te hebben gehouden met het aantal gewerkte overuren. Voorts heeft eiseres in de bedoelde brief aan verweerder laten weten dat in het door verweerder bedoelde urenboek (of dagboek) geen, althans nagenoeg geen, gewerkte uren vermeld zijn, doch werkzaamheden met normbedragen. Het verstrekken van een kopie zou nutteloos zijn en zijn doel volledig voorbij schieten, aldus eiseres in voormelde brief. 2.6 Bij brief van 22 november 2004 heeft verweerder opnieuw om overlegging van het vorenbedoelde dagboek gevraagd. Eiseres heeft hierop bij brief van 24 november 2004 gereageerd door verweerder ervan te verwittigen dat een apart dagboek van eiseres niet bestaat, maar als verweerder mocht doelen op een boek waarin dagelijks alle vennoten de door hun verrichte werkzaamheden invullen, verweerder dat boek ter inzage kan krijgen. 2.7 Bij brief van 29 november 2004 heeft eiseres aan verweerder bericht dat er vanuit wordt gegaan dat verweerder geen prijs meer stelt op laatstgenoemd boek, omdat verweerder niet heeft gereageerd op de brief van eiseres van 24 november 2004. 2.8 Als reactie hierop heeft verweerder bij brief van 2 december 2004 aan eiseres bericht dat het controlerapport verder zal worden afgewerkt, omdat eiseres geen kopieën heeft verstrekt van het boek, waarin de gefactureerde bedragen van eiseres over het jaar 2003 staan vermeld. 2.9 Eiseres heeft verweerder bij brief van 6 december 2004 bericht dat zij nog geen reactie op haar brief van 29 november 2004 heeft ontvangen. 2.10 Verweerder heeft vervolgens aan eiseres over het jaar 2002 een aanslag IB/PVV, gedagtekend 9 maart 2005, opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.860, aangezien eiseres, naar de mening van verweerder, niet in aanmerking komt voor zelfstandigenaftrek. Bij de uitspraak op het bezwaarschrift, gedagtekend 10 augustus 2005, heeft verweerder de aanslag gehandhaafd. 3. Geschil 3.1 Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of eiseres over het jaar 2002 in aanmerking komt voor zelfstandigenaftrek. In dat kader heeft eiseres voorts een aantal formeelrechtelijke grieven aangevoerd. 3.2 Eiseres heeft -kort samengevat- aangevoerd: - eiseres heeft aan de hand van een overgelegde lijst met gewerkte en beschikbare uren voldoende aannemelijk gemaakt dat met 1.377,5 gewerkte uren is voldaan aan het urencriterium, zodat het door verweerder berekende aantal uren van 1.206,5 niet klopt. In dat verband heeft eiseres voorts gesteld dat tijdens de boekencontrole overduidelijk is aangetoond dat (geen) declarabele uren werden genoteerd, maar dat werd gewerkt met normbedragen. Deze normbedragen bevatten naast een component "bestede tijd" ook deels gedeelte van de productie van software; - de werkzaamheden van eiseres omvatten meer dan in het controlerapport is omschreven: het verzorgen van de beconregeling, het op orde brengen van diverse administraties, het nalopen/uitzoeken/oplossen van kwesties, het beheren van voorraden van kantoor- en keukenbehoeften, debiteurenbewaking [naam] en cliënten, diverse incassowerkzaamheden en het tijdig gereedmaken en verzenden van bescheiden voor evenementen ten behoeve van een cliënt. - verweerder heeft de hoorplicht geschonden doordat eiseres niet op het bezwaarschrift is gehoord, terwijl verweerder bovendien niet binnen de wettelijke termijn van zes weken heeft beslist op het bezwaarschrift van eiseres; - verweerder handelt in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel door de aangifte in eerdere jaren wel te accepteren. 3.3 Verweerder bestrijdt de grieven van eiseres. Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat zelfs op basis van de door eiseres gegeven berekening niet wordt gekomen op de door eiseres gestelde 1.377,5 uur. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat bij nadere beoordeling van de berekening van eiseres, het aantal uren uitkomt op 1263,5 uur in plaats van de aanvankelijk aangegeven 1.206,5 uur. Verweerder is evenwel van mening dat eiseres dit aantal uren op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt, zodat eiseres nog steeds niet aan het wettelijk gestelde urencriterium van 1225 uur voldoet. Voor zover eiseres wel aan het urencriterium mocht voldoen, is verweerder van mening dat de gewerkte uren niet in aanmerking mogen worden genomen voor de berekening van het urencriterium, omdat sprake is van een ongebruikelijk samenwerkingsverband binnen de onderneming tussen eiseres en haar echtgenoot en zoon. Verweerder bestrijdt ook de overigens door eiseres aangevoerde grieven. 3.4 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. 4. Beoordeling van het geschil 4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 3.76 van de Wet inkomstenbelasting 2001 ( hierna: Wet IB 2001) geldt de zelfstandigenaftrek voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet en bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt. 4.2 Bij het urencriterium als bedoeld in de artikel 3.6 van de Wet IB 2001 gaat het om het aantal uren dat gedurende het kalenderjaar wordt besteed aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet. Aan het urencriterium is - voor zover hier relevant - voldaan als dit aantal uren ten minste 1225 bedraagt. 4.3 Op eiseres rust - bij betwisting door verweerder - de last aannemelijk te maken dat zij in 2002 daadwerkelijk 1225 uren aan het drijven van haar onderneming heeft besteed. 4.4 De rechtbank acht de door eiseres in het geding gebrachte urenberekening, zoals weergegeven onder punt 2.5, welke berekening bovendien achteraf is opgemaakt en op schattingen berust, te globaal van opzet om daaraan voldoende bewijskracht te kunnen toekennen. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de hierboven onder "Feiten" geschetste gang van zaken bovendien de conclusie worden getrokken dat verweerder eiseres ruimschoots en voldoende duidelijk in de gelegenheid heeft gesteld om de gevraagde urenverantwoording te overleggen. Eiseres is naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd in de op haar rustende bewijslast. Immers, van de door eiseres opgevoerde uren ligt geen enkele specifieke tijdstoerekening ten grondslag, terwijl op eiseres de bewijslast rust om de daadwerkelijk door haar verrichte werkzaamheden op bepaalde dagen en uren aannemelijk te maken. Nu ook in beroep geen feiten en omstandigheden zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden die tot het oordeel zouden kunnen leiden dat eiseres voor het jaar 2002 voldoet aan het urencriterium, heeft verweerder eiseres om die reden terecht zelfstandigenaftrek geweigerd. 4.5 Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) doet de inspecteur in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb, binnen een jaar na ontvangst van het bezwaarschrift uitspraak daarop. Vaststaat dat verweerder ruimschoots binnen deze termijn is gebleven. 4.6 Ten aanzien van de door eiseres gestelde schending van de hoorplicht overweegt de rechtbank als volgt. In het bezwaarschrift is namens eiseres in dat verband aangegeven dat "Van het recht om in deze gehoord te worden zullen cliënte en wij voorshands geen gebruik maken. Wanneer wij alsnog van dit recht gebruik wensen te maken, zullen wij dit alsdan schriftelijk laten weten.". Nu niet door eiseres is gesteld dat naderhand nog een dergelijk (schriftelijk) verzoek is gedaan, stond verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, niets in de weg om zonder eiseres te horen uitspraak te doen op het bezwaarschrift. 4.7 Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet het vertrouwensbeginsel en/of het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden. Verweerder is eerst tijdens het in 2004 gehouden boekenonderzoek gebleken dat eiseres niet voldoet aan het urencriterium. Verweerder heeft op basis van de uitkomst van dat onderzoek op 9 maart 2005 de definitieve aanslag over het jaar 2002 aan eiseres opgelegd met correctie van de door haar in de aangifte geclaimde zelfstandigenaftrek. Dat verweerder deze zelfstandigenaftrek in eerdere jaren wel in aftrek heeft toegelaten, doet hieraan niet af. Immers, verweerder heeft onweersproken gesteld dat bij eerdere aanslagen de gevraagde zelfstandigenaftrek zonder nadere beoordeling is verleend, zodat een bewuste standpuntbepaling van verweerder - waaraan eiseres het in rechte te beschermen vertrouwen zou kunnen ontlenen - naar het oordeel van de rechtbank, niet aannemelijk is geworden. Ook anderszins is de rechtbank niet gebleken dat verweerder bij het opleggen van onderhavige aanslag heeft gehandeld in strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. 4.8 Gelet op het bovenstaande dient het beroepschrift van eiseres ongegrond te worden verklaard. 5. Proceskosten De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. 6. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan op 7 augustus 2006 door mr.dr. P. van der Wal, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong, griffier. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum: - hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden; dan wel - beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt. N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd. Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie. Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.