Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2443

Datum uitspraak2007-08-06
Datum gepubliceerd2007-08-29
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers362747 HA 07-133
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

kantonzaak, ontbinding arbeiddsovereenkomst. Onderwijswerkgever sluit locatie waardoor werkplek vervalt. Leraar bedingt, bij aanvarding ander werk, terugkeeroptie, waarvan hij gebruik maakt. Uitleg terugkeerafspraak. Leraar staakt outplacementtraject. Mede gelet op wachtgeldregeling geen vergoeding bij ontbinding.


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD sector kanton – locatie Deventer zaaknr. : 362747 HA VERZ 07-133 datum : 6 augustus 2007 Beschikking op een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de zaak van: de stichting STICHTING HOGESCHOOL VAN HALL LARENSTEIN, gevestigd te Velp, verzoekende partij, verder te noemen werkgever, gemachtigde mr. D. Brouwer, advocaat te Ede, tegen [WERKNEMER], wonende te [woonplaats], verwerende partij, verder te noemen werknemer, gemachtigde mr. M.J. van Weersch, advocaat te Tilburg. De procedure De kantonrechter heeft kennis genomen van: - het verzoekschrift - het verweerschrift. De mondelinge behandeling is gehouden op 30 juli 2007. Verschenen zijn: - Verzoekster, bij monde van de dames [D] (interim hoofd P&O) en [W] (P&O adviseur) en bijgestaan door mr. Brouwer voornoemd; - verweerder, bijgestaan door mr. Van Weersch voornoemd. Het geschil Verzoekster (hierna ook: Stichting VHL) heeft verzocht om ontbinding van haar arbeidsovereenkomst met verweerder (hierna ook: [werknemer] ) wegens gewijzigde omstandigheden. Zij heeft verklaard toekenning van een vergoeding in verband met de toewijzing van het verzoek niet billijk te achten vanwege de aanspraak in dat geval van [werknemer] op een riante wachtgeldregeling. [werknemer] heeft het verzoek bestreden, primair verzocht om afwijzingen ervan en subsidiair om toekenning van een billijke vergoeding groot € 120.000,- bruto. De beoordeling 1. Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist, mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden, het volgende vast: a. [werknemer] is op 1 april 1979 bij de rechtsvoorgangster van Stichting VHL in dienst getreden in de functie van onderwijsassistent. b. In de periode van 2001 tot 2006 heeft [werknemer] op kosten van Stichting VHL en deels in werktijd een vierjarige lerarenopleiding op hbo-niveau gevolgd en met succes afgerond. c. In de loop van 2006 heeft Stichting VHL de vestiging van haar instelling te Deventer gesloten en de daarvan voort te zetten activiteiten verplaatst naar haar vestiging te Wageningen. d. Per 28 augustus 2006 is [werknemer] in dienst getreden bij een school voor speciaal onderwijs te Apeldoorn, genaamd De Bolster, op basis van een arbeidsovereenkomst voor vier maanden, die na afloop van die periode niet is verlengd. e. Op basis van een tussen partijen afgesproken "terugkeergarantie" is [werknemer] per 1 januari 2007 wederom in dienst getreden van Stichting VHL en wel op dezelfde arbeidsvoorwaarden die voor hem golden vóór 28 augustus 2006. f. Na zijn hernieuwde indiensttreding heeft Stichting VHL zich ingespannen om voor [werknemer] intern een passende functie te vinden en heeft [werknemer] op kosten van Stichting VHL outplacementbegeleiding aanvaard met als doel het vinden van een passende functie elders. g. In het kader van de outplacementbegeleiding heeft [werknemer] meegewerkt aan een zogenaamd "assesment”, een onderzoek naar zijn ontwikkelingsniveau teneinde meer gericht naar vervangend werk te kunnen zoeken. Het resultaat van dat onderzoek was voor [werknemer] teleurstellend en hij heeft zich tegen toepassing ervan bij de verdere outplacement activiteiten verzet, met als gevolg dat die activiteiten zijn beëindigd. Stichting VHL is niet ingegaan op een verzoek van [werknemer] tot het instellen van een nieuw soortgelijk onderzoek. h. Ingeval van werkloosheid na toewijzing van het onderhavige verzoek heeft [werknemer] aanspraken op een wachtgeldregeling ingevolge de Bovenwettelijke Werkloosheidsregeling Hoger Beroepsonderwijs (BWRHBO), waarvan de kosten ten laste van Stichting VHL komen. 2. Stichting VHL heeft haar verzoek als volgt, kort samengevat, toegelicht. Reeds in 2001 was te voorzien dat zij haar vestiging te Deventer zou sluiten en dat de functie van [werknemer] zou komen te vervallen. Het beleid was erop gericht de tewerkstelling van [werknemer], en in een vergelijkbare positie verkerende collega's, zo lang mogelijk te rekken in de verwachting dat allen op termijn intern of extern zouden worden herplaatst. Na vertrek van een aldus boventallige medewerker werd diens functie niet opgevuld. Tegen die achtergrond werd [werknemer], op haar kosten en deels in werktijd, in de gelegenheid gesteld een lerarenopleiding op hbo-niveau te volgen, die hij met succes heeft afgerond. Per 28 augustus 2006 heeft [werknemer] zijn dienstverband opgezegd omdat hij in dienst trad van een andere onderwijsinstelling. Aangezien die aanstelling plaatsvond op tijdelijke basis, te weten voor vier maanden, werd op zijn verzoek een zogenaamde "terugkeergarantie" afgesproken. Op basis van die terugkeergarantie is [werknemer] per 1 januari 2007, toen duidelijk was dat zijn tijdelijke aanstelling niet werd verlengd, weer bij haar in dienst getreden op basis van de arbeidsvoorwaarden zoals die voorafgaande aan 28 augustus 2006 voor hem golden. Zij heeft hem toen dadelijk kenbaar gemaakt dat zijn oude functie was vervallen en dat hij zijn aandacht vooral moest richten op het vinden van een passende betrekking buiten haar organisatie. Op basis van een in overleg met hem opgesteld plan van aanpak heeft [werknemer] outplacementbegeleiding aanvaard. Het begeleidende bureau adviseerde op zeker ogenblik een nader onderzoek naar het ontwikkelingsniveau van [werknemer], omdat het resultaat van sollicitaties sterk tegenviel. Het resultaat van dat onderzoek luidde dat de functies op hbo niveau, het niveau waarop tot dan toe was gezocht, voor [werknemer] te hoog gegrepen waren en gezocht zou moeten worden op mbo niveau. [werknemer] was door dat resultaat teleurgesteld en weigerde dat als juist te accepteren. Hij verlangde een hernieuwd onderzoek door een ander bureau waaraan € 11.000,00 kosten waren verbonden. Stichting VHL heeft dat geweigerd omdat naar haar mening onvoldoende objectief was gebleken van tekortkomingen in het eerdere onderzoek. Daarop heeft [werknemer] geweigerd aan voortzetting van de outplacementbegeleiding zijn medewerking te verlenen. Intern zijn geen passende vervangende functies voorhanden, zo heeft navraag daarnaar opgeleverd. Bij toewijzing van het verzoek past billijkheidshalve geen vergoeding omdat [werknemer] ingeval van werkloosheid na ontbinding van de arbeidsovereenkomst aanspraak heeft op een riante wachtgeldregeling ingevolge de BWRHBO, die voorziet in een aanvulling van de voor hem maximaal geldende werkloosheidsuitkering tot globaal 80 procent van zijn laatstgenoten salaris en in een uitkering vervolgens van maar liefst 10 jaar ten bedrage van 70 procent van dat salaris. 3. [werknemer] heeft het verzoek tegengesproken, ook kort samengevat, als volgt. Met hem is niet vanaf 2001 gesproken over het dreigende vervallen van zijn functie in de nabije toekomst. Hij heeft de lerarenopleiding weliswaar op kosten van Stichting VHL en deels in werktijd gevolgd maar dat had niets te maken met een aan hem bekendgemaakte verwachting dat zijn functie zou komen te vervallen. Zijn indiensttreding bij “De Bolster” geschiedde op aandringen van Stichting VHL en nadat op zijn verzoek een terugkeergarantie was afgesproken. Stichting VHL heeft te weinig energie gestoken in het zoeken naar een passende vervangende functie in haar eigen organisatie. Het resultaat van het onderzoek naar zijn ontwikkelingsniveau kan niet tot uitgangspunt voor verdere outplacementbegeleiding dienen omdat het niet serieus genomen kan worden. Het gesprek met de betrokken psycholoog ging over hele andere zaken (zoals de relatie met zijn partner) dan waarover dat eigenlijk had moeten gaan, te weten zijn opleiding en belangstellingen. De psycholoog in kwestie bleek achteraf ook niet te zijn aangesloten bij het Nederlands Instituut voor Psychologen. Het is juist dat de vestiging van Stichting VHL in Deventer in 2006 is gesloten en dat de activiteiten daarvan, voor zover voortgezet, zijn overgegaan naar de vestiging in Wageningen. Hem is niet duidelijk waarom hij na zijn terugkeer niet in zijn oude functie in Wageningen kon worden tewerkgesteld. Het verzoek moet dan ook primair worden afgewezen om over dat aspect duidelijkheid te krijgen maar ook om hem op basis van een nieuw deskundigenonderzoek naar zijn ontwikkelingsniveau voortgezette outplacementbegeleiding te bieden. Het is ook juist dat hij bij toewijzing van het verzoek, indien hij alsdan werkeloos is, een uitkeringsaanspraak heeft zoals door Stichting VHL aangegeven. Die omstandigheid laat volgens hem echter onverlet dat hem in dat subsidiaire geval een billijke vergoeding toekomt. Immers, indien hij slechts korte tijd werkeloos blijft dan zal hij van die wachtgeldregeling geen profijt trekken of hooguit tot het verschil tussen zijn oude en nieuwe salaris als dat laatste lager zou zijn. Tot aan het moment van het vinden van ander werk zal hij in ieder geval inkomensschade lijden. 4. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het verzoek geen verband houdt met een opzegverbod. 5. Tussen partijen staat vast dat de vestiging van Stichting VHL in Deventer in 2006 is gesloten en dus ook dat daarmee de werkplek van [werknemer] aldaar is vervallen. Beide partijen hebben veel stukken overgelegd die betrekking hebben met name op de periode vanaf januari 2007, het moment van de hernieuwde indiensttreding van [werknemer]. Uit die stukken blijkt in het geheel niet van de opvatting van [werknemer] dat het werk, behorende bij zijn oude functie in Deventer, naar de vestiging in Wageningen zou zijn verplaatst en dat hij aanspraak maakte op het alsnog volgen van zijn werk naar Wageningen. Integendeel, uit de ook overgelegde brieven van zijn hand blijkt dat hij tot aan de indiening van het verweerschrift in deze procedure zich ook zelf heeft geconcentreerd op het vinden van passend ander werk dan zijn oorspronkelijke functie, zowel intern als extern. Eén en ander is temeer opvallend omdat hij blijkens diezelfde overgelegde stukken al in januari 2007 via een afschrift van een brief van Stichting VHL aan de uitkeringsinstantie UWV op de hoogte was van de organisatie van het met het zijne vergelijkbare werk in de vestiging te Wageningen en het dus voor de hand had gelegen dat hij zijn in deze procedure te berde gebrachte opvattingen dienaangaande toen kenbaar had gemaakt. Uit de stukken en uit hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht blijkt dat Stichting VHL zich serieus heeft ingespannen voor interne herplaatsing van [werknemer]. In dat verband heeft [werknemer] niet aannemelijk kunnen maken dat voortgezette zoekactiviteiten resultaat zullen opleveren op afzienbare termijn. De zoektocht naar een functie buiten de organisatie van Stichting VHL is afgebroken als gevolg van de weigering van [werknemer] zelf om nog langer begeleiding te aanvaarden. De reden voor die beslissing acht de kantonrechter onvoldoende zwaarwegend omdat de bezwaren van [werknemer] tegen het oordeel van de ingeschakelde psycholoog op niets anders steunen dan zijn eigen opvattingen en niet gebleken is dat hij terzake deskundig is. De klacht dat de betrokken psycholoog niet is aangesloten bij de beroepsvereniging NIP is zonder nadere relevante onderbouwing, die ontbreekt, niet overtuigend. Inhoud en strekking van de terugkeergarantie kunnen door [werknemer] redelijkerwijze niet anders zijn begrepen dan een inspanningsverplichting van Stichting VHL om, ingeval op die garantie een beroep zou worden gedaan, het dienstverband te herstellen en hem vervolgens te behandelen als iedere andere medewerker van wie de functie is komen te vervallen. Uit de stukken en uit hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen is voldoende duidelijk geworden dat Stichting VHL haar aldus begrepen garantieverplichting is nagekomen. 6. Het verzoek zal op grond van hetgeen hiervoor werd overwogen dan ook worden toegewezen en wel per 1 september 2007 één en ander als hierna te melden. 7. Ten aanzien van de vragen of in dit geval billijkheidshalve aan [werknemer] een vergoeding dient te worden toegekend en zo ja, tot welk bedrag, geldt het volgende. Bij de beantwoording van de voormelde vraag dienen alle relevante omstandigheden een rol te spelen. Tussen partijen staat vast dat [werknemer] na einde dienstverband een aanspraak heeft op een wachtgeldregeling die hem meer dan 10 jaar een inkomen garandeert van tenminste zijn laatstgenoten salaris en gedeeltelijke voortzetting van zijn pensioenopbouw. Stichting VHL heeft onweersproken aangevoerd dat de kosten van die wachtgeldregeling geheel te haren laste komen. Met een volledig gebruik van die regeling is een bedrag van meer dan € 200.000,- bruto gemoeid. Bij die stand van zaken past billijkheidshalve geen ontbindingsvergoeding. Zo [werknemer] al (aanzienlijk) eerder dan het bereiken van de maximale wachtgeldperiode elders werk vindt en Stichting VHL geen (of nog slechts een beperkte aanvullende) uitkering behoeft te financieren levert dat voor haar weliswaar een voordeel op maar brengt de billijkheid nog niet mee dat dat mogelijke voordeel thans, op basis van een kansberekening vooraf, in de vorm van een vergoedingsbedrag ineens aan [werknemer] wordt doorgegeven. Immers, in die situatie ontstaat voor [werknemer] niet tevens een nadeel dat billijkheidshalve moet worden gecompenseerd. Aan de uit te spreken ontbinding zal dan ook billijkheidshalve geen vergoeding worden verbonden. 8. Het verzoek is op grond van het vooraanstaande toewijsbaar. In de omstandigheden van het geval vindt de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing De kantonrechter: - ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst en bepaalt dat deze eindigt op 1 september 2007; - compenseert de kosten van het geding in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Aldus gegeven door mr. A.H. Canté, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 6 augustus 2007, in tegenwoordigheid van de griffier.