Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2393

Datum uitspraak2007-08-22
Datum gepubliceerd2007-08-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersAWB 06/75 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij de beoordeling van een verzoek om bijzondere bijstand hangt het antwoord op de vraag, of bepaalde kosten voor verlening van bijzondere bijstand in aanmerking komen, af van de omstandigheden van het bijzondere geval. Dit kan slechts van geval tot geval worden beoordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser voldoende aannemelijk gemaakt dat de gemaakte kosten voor de contra-expertise taalanalyse bijzonder en noodzakelijk waren. Rechtbank voorziet zelf in de zaak.


Uitspraak

Rechtbank Amsterdam Sector Bestuursrecht Algemeen enkelvoudige kamer UITSPRAAK in het geding met reg.nr. AWB 06/75 WWB tussen: [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, vertegenwoordigd door mr. C.F. Wassenaar, en: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.M. Nijman. 1. PROCESVERLOOP De rechtbank heeft op 4 januari 2006 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 24 november 2005, verzonden op 25 november 2005 (hierna aangeduid als: het bestreden besluit). Het onderzoek is gesloten ter zitting van 31 mei 2007. 2. OVERWEGINGEN Bij besluit van 26 mei 2005 heeft verweerder de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor een contra-expertise na een negatieve taalanalyse afgewezen. Het bezwaar van eiser hiertegen heeft verweerder bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft verweerder overwogen dat volgens de werkvoorschriften van de Sociale Dienst Amsterdam de kosten die samenhangen met het aanschaffen van vreemdelingendocumenten of legitimatiebewijzen, in principe niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. Het wel verstrekken van bijzondere bijstand aan eiser zou volgens verweerder bovendien in strijd zijn met het regeringsbeleid. Voorts overweegt verweerder dat de kosten van de taalanalyse niet bijzonder en noodzakelijk zijn, omdat eiser zelf kan besluiten om er wel of niet een uit te laten voeren. In beroep heeft eiser aangevoerd dat de werkvoorschriften verweerder niet ontslaan van de verplichting om de individuele omstandigheden van het geval te bekijken en dat de werkvoorschriften bovendien niet zien op de kosten van het uitvoeren van een contra-expertise, maar op de kosten van het aanschaffen van een legitimatiebewijs. Voorts is eiser van mening dat verweerder zich ten onrechte op het regeringsbeleid beroept, omdat de bedoeling van de wetgever bij artikel 35 van de Wet werk en bijstand (WWB) juist het leveren van maatwerk is. De mogelijkheid van gemeenten om beleidsregels vast te stellen ten behoeve van de uitvoering van artikel 35 van de WWB is volgens eiser niet bedoeld om regeringsbeleid te implementeren. Vervolgens stelt eiser dat verweerder ten onrechte niet beoordeeld heeft of de door hem gemaakte kosten noodzakelijk zijn. Deze kosten zijn volgens eiser noodzakelijk omdat hij in het geding aangaande de intrekking van zijn Nederlandse nationaliteit zonder contra-expertise niet kan aantonen dat hij wel degelijk uit Irak afkomstig is. De noodzakelijkheid van de contra-expertise blijkt uit de beslissing op bezwaar van de IND waarbij het besluit tot intrekking van het besluit waarbij het Nederlanderschap is verleend is ingetrokken. Ten slotte voert eiser nog aan dat de kosten van de contra-expertise niet vergoed worden op grond van de Wet op de rechtsbijstand (WRB) of, naar het zich laat aanzien, het Besluit proceskosten bestuursrecht. Er is dus geen sprake van een voorliggende voorziening. De rechtbank overweegt voorts als volgt. Artikel 35, eerste lid, van de WWB bepaalt, voor zover hier van belang, dat de alleenstaande recht op bijzondere bijstand heeft voor zover de alleenstaande niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm. In bezwaar is gesteld dat eiser een bijstandsuitkering geniet. Verweerder heeft zich niet op het standpunt gesteld dat eiser de kosten waarvoor bijzondere bijstand is verzocht uit de bijstandsnorm had kunnen voldoen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat deze kosten niet bijzonder en noodzakelijk zijn omdat eiser zelf kan besluiten deze kosten wel of niet te maken. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder niet en overweegt het volgende. Allereerst overweegt de rechtbank onder verwijzing naar de door verweerder geciteerde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 maart 2005 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder nummer LJN: AT0388) dat bij de beoordeling van een verzoek om bijzondere bijstand het antwoord op de vraag, of bepaalde kosten voor verlening van bijzondere bijstand in aanmerking komen, afhangt van de omstandigheden van het bijzondere geval en dat dit ook slechts van geval tot geval kan worden beoordeeld. Verweerders verwijzing naar de werkvoorschriften dan wel naar regeringsbeleid, nog daargelaten de vraag of deze voorschriften en dit beleid wel zien op onderhavige kwestie, volstaat daarom niet. Uit het dossier en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat eiser het resultaat van de taalanalyse slechts door het laten uitvoeren van een contra-expertise kon aanvechten. De contra-expertise is uitgevoerd en het resultaat daarvan heeft blijkens de overlegde minuut van de beslissing op bezwaar van de IND ertoe geleid dat eisers bezwaar in de vreemdelingrechtelijke procedure gegrond is verklaard en dat hij zijn Nederlanderschap heeft behouden. Daarom kan de rechtbank verweerder niet volgen in de stelling dat het eisers eigen keuze is de contra-expertise te laten doen of niet. In feite heeft eiser geen keuze. De opmerking gedaan bij verweer dat nu het besluit tot intrekking van het Nederlanderschap bij de beslissing op bezwaar van de IND is ingetrokken de kosten voor de contra-expertise niet gemaakt zijn en daarom de noodzaak om ze maken is komen te vervallen, is blijkens het voorgaande, onjuist. De kosten zijn wel degelijk gemaakt, zo is ter zitting ook nog eens bevestigd, en de expertise heeft geleid tot een voor eiser gunstig resultaat. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser daarmee voldoende aannemelijk gemaakt dat de kosten voor de contra-expertise bijzonder en noodzakelijk waren. De bestreden beslissing is daarom genomen in strijd met de wet en moet worden vernietigd. Omdat na vernietiging geen ander besluit dan een toewijzing op eisers verzoek kan volgen, zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak voorzien in die zin dat bepaald wordt dat eiser recht heeft op bijzondere bijstand voor de kosten van een contra-expertise “taal-analyse” welke kosten eiser aan verweerder nader dient te specificeren, en aldus beslissen. Nu het beroep gegrond zal worden verklaard dient verweerder gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Awb het door eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden. Voorts ziet de rechtbank aanleiding om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb en verweerder in de proceskosten van eisers te veroordelen, welke kosten worden begroot op een bedrag van € 644,00 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting x factor 1 x € 322,00). 3. BESLISSING De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit; - voorziet zelf in de zaak in die zin dat wordt bepaald dat eiser recht heeft op bijzondere bijstand voor de kosten van een contra-expertise “taal-analyse”; - bepaalt dat de gemeente Amsterdam het door eiser betaalde griffierecht van € 37,00 (zegge: zevenendertig euro) aan hem vergoedt; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderd vierenveertig euro) te betalen door de gemeente Amsterdam aan de griffier van deze rechtbank. Deze uitspraak is gedaan op 22 augustus 2007 door mr. A.C. Loman, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Speksnijder, griffier, en bekend gemaakt door toezending aan partijen op de hieronder vermelde datum. De griffier, De rechter, Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht. Afschrift verzonden op: DOC: C