Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2366

Datum uitspraak2007-08-16
Datum gepubliceerd2007-08-28
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/134 AW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ontslag wegens onbekwaamheid voor functie. Beoordelingsbesluiten in rechte onaantastbaar.


Uitspraak

06/134 AW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 29 november 2005, 05/733 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht (hierna: college) Datum uitspraak: 16 augustus 2007 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2007. Voor appellant is verschenen mr. J.J.M. Goltstein, advocaat te Kerkrade. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.M.M.P. Göbbels en mr. V.M.P.J. Tillmann, beiden werkzaam bij de gemeente Maastricht. II. OVERWEGINGEN 1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende. 1.1. Appellant was sedert 1 november 2002 in vaste dienst voor 4,15 uur per week werkzaam als docent [vakgebied] bij de afdeling Kumulus van de dienst Onderwijs, Cultuur, Welzijn en Sport van de gemeente Maastricht. 1.2. Bij besluit van 16 december 2003 is een ten aanzien van appellant opgemaakte beoordeling vastgesteld. Het eindoordeel luidde: onvoldoende. Daarbij werd opgemerkt dat appellant op essentiële onderdelen niet voldoet aan zijn taak. In verband hiermede zijn op 15 januari 2004 afspraken met appellant gemaakt welke onder meer inhouden dat zijn leidinggevenden zijn lessen zullen bezoeken en evalueren, dat appellant een cursus gaat volgen in de dansopleiding te Tilburg en dat hij positief meewerkt aan de voorbereidingen van een presentatie op 24 en 25 april 2004. 1.3. Op 8 april 2004 is appellant met buitengewoon verlof gestuurd met behoud van bezoldiging en is hem te verstaan gegeven dat hij geen lessen [vakgebied] meer mocht geven. Hiertoe is besloten omdat appellant op meerdere punten niet aan zijn verplichtingen had voldaan. 1.4. Bij besluit van 18 mei 2004 is opnieuw een beoordeling ten aanzien van appellant vastgesteld met als eindoordeel: onvoldoende. 1.5. Bij besluit van 25 augustus 2004 heeft het college appellant op grond van artikel 8:6 van de Arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente Maastricht met ingang van 1 december 2004 eervol ontslag verleend wegens onbekwaamheid/ongeschiktheid voor zijn functie van [leraar]. Bij het bestreden besluit van 25 februari 2005 heeft het college dit ontslagbesluit na door appellant daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd. 2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. 3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende. 3.1. Ten aanzien van appellant is twee keer een beoordeling vastgesteld die inhoudt dat hij niet naar behoren functioneerde. Tegen deze beoordelingen heeft appellant pas bij brief van 25 november 2004 bezwaren ingediend. Bij besluit van 6 april 2005 zijn deze bezwaren niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Tegen dit besluit is geen beroep ingesteld zodat dit in rechte onaantastbaar is geworden. 3.2. In het licht van het voorgaande gaat de Raad bij de beoordeling van dit geding uit van de juistheid van beide beoordelingen. Hierbij merkt de Raad nog op dat uit de stukken naar voren komt dat appellant de kwaliteit heeft een enthousiaste [leraar] te zijn. Vakinhoudelijk bestond evenwel kritiek op de wijze waarop appellant zijn lessen gaf. Gezien deze beoordelingen en hetgeen daaromtrent overigens uit de stukken is gebleken heeft het college zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat appellant de bekwaamheid en geschiktheid miste om zijn functie overeenkomstig de daaraan te stellen eisen te vervullen. Het college was derhalve bevoegd appellant te ontslaan. 3.3. Met de rechtbank is de Raad voorts van oordeel dat appellant daadwerkelijk in de gelegenheid is gesteld om zijn functioneren te verbeteren, maar dat zich geen wezenlijke verbetering heeft afgetekend en dat het college het standpunt heeft kunnen innemen dat deze ook niet binnen redelijke termijn was te verwachten. De Raad onderschrijft hetgeen de rechtbank hieromtrent heeft overwogen. 3.4. Gelet hierop kan niet worden staande gehouden dat het college bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid om appellant te ontslaan gebruik heeft kunnen maken. 3.5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. 4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en J.Th. Wolleswinkel als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2007. (get.) J.C.F. Talman. (get.) P.W.J. Hospel. HD