Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2360

Datum uitspraak2007-08-29
Datum gepubliceerd2007-08-31
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersC06/01260
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ontvankelijkheid in verband met onderbouwing grieven. Zie ook LJN BB 2358


Uitspraak

Uitspraak : 29 augustus 2007 Rolnummer : C06/01260 Zaak-/rolnr. rb. : 266950/KG ZA 06-687 GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE FAMILIEKAMER A r r e s t in de zaak van: [appellante], wonende te [woonplaats], appellante, procureur mr. V.K.S. Budhu Lall, tegen [geïntimeerde], wonende te [woonplaats], geïntimeerde, procureur mr. E. Grabandt. HET GEDING 1. Appellante, hierna te noemen de vrouw, is bij exploot van 19 september 2006 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Rotterdam van 07 september 2006, gewezen onder rolnummer KG ZA 06-687, met dagvaarding van geïntimeerde, hierna te noemen de man, voor dit hof. 2. De vrouw heeft vervolgens gediend van een memorie van grieven en daarin zes grieven tegen het vonnis waarvan beroep aangevoerd met conclusie – naar het hof begrijpt – dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen, en, opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, de man alsnog in zijn vordering niet ontvankelijk zal verklaren, althans deze aan hem zal ontzeggen, met diens veroordeling in de kosten in beide instanties. 3. De man heeft daarop het hoger beroep bestreden en geconcludeerd dat het hof, bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw in haar vordering – naar het hof begrijpt: in hoger beroep – niet ontvankelijk zal verklaren, althans deze aan haar zal ontzeggen, met veroordeling van de vrouw in de kosten in beide instanties. 4. De man heeft vervolgens zijn procesdossier aan het hof over¬ge¬legd en arrest gevraagd. BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP Feiten 1. Tegen de feiten zoals door de rechtbank vastgesteld in het vonnis waarvan beroep is niet opgekomen, zodat het hof in dit hoger beroep van die feiten uitgaat. Ontvankelijkheid 2. Het hof zal eerst het niet-ontvankelijkheidsverweer van de man behandelen. Hij voert in dat verband aan – kort gezegd – dat de vrouw in haar appel niet ontvankelijk dient te worden verklaard omdat zij haar grieven in dit geding niet behoorlijk naar voren heeft gebracht. Zij heeft nagelaten de in de memorie van grieven opgenomen grieven te onderbouwen met gronden. Daardoor is het voor de man allerminst duidelijk, althans onbegrijpelijk wat zij ter motivering van haar hoger beroep heeft aangevoerd. Aldus is het voor de man onmogelijk te bepalen waartegen hij zich dient te verweren. 3. Met betrekking tot de door de man aangevoerde gronden van niet-ontvankelijkheid is het hof van oordeel dat deze falen. Het grievenstelsel houdt in dat diegene die in hoger beroep komt van een vonnis aan de wederpartij en de appelrechter duidelijk moet maken op welke gronden deze vernietiging van de bestreden beslissing vordert. 4. De vrouw heeft in haar memorie van grieven een zestal grieven opgenomen en daar één, alle grieven omvattende toelichting aan toegevoegd. Uit die toelichting blijkt naar het oordeel van het hof in voldoende mate op welke gronden zij vernietiging van het bestreden vonnis vordert. Mitsdien is daarmee voldaan aan het hiervoor onder 3 genoemd vereiste van duidelijkheid, zodat de vrouw in haar appel kan worden ontvangen. Het geschil 5. Het geschil tussen partijen betreft de veroordeling van de man bij vonnis van 15 maart 2005 om binnen 72 uren na betekening van dat vonnis opdracht te geven aan [x] Makelaars te [woonplaats] tot onderhandse verkoop en levering van de voormalige echtelijke woning te [woonplaats], op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag indien hij in gebreke zou blijven. 6. Met de eerste grief richt de vrouw zich tegen de overweging sub 4 alinea 6 van het bestreden vonnis dat de man ‘voldoende aannemelijk [heeft] gemaakt dat hij zich heeft ingespannen zoveel als in de korte tijd voor hem maar mogelijk was om alsnog op een alternatieve wijze te voldoen aan het vonnis’. 7. Bij de beoordeling van de eerste grief is van belang dat de man zich op 31 maart 2005 tot [x] Makelaars heeft gewend met het verzoek om de woning in verkoop te nemen. Uit de brief van [x] Makelaars van 4 mei 2006 aan de man blijkt dat voornoemde makelaars de verkoopopdracht alstoen niet hebben aanvaard ‘vanwege de onzekerheid omtrent betaling van onze courtagenota’. Door vervolgens diezelfde dag een andere makelaar – te weten [y] Vastgoed te [woonplaats] – de opdracht te verstrekken, heeft de man naar het oordeel van hof voldoende aannemelijk gemaakt dat hij zich heeft ingespannen zoveel als in de korte tijd voor hem maar mogelijk was om alsnog op een alternatieve wijze aan het vonnis te voldoen, wat er ook overigens van die beslissing van de voorzieningenrechter in het licht van het eerste bevel in het dictum van het vonnis van 15 maart 2005 zij. De grief faalt mitsdien. 8. De tweede grief ziet – naar het hof begrijpt – op de vraagprijs die naar de mening van de vrouw met € 199.000,-- te hoog moet worden geacht, omdat de woning in het verleden reeds voor een bedrag van € 149.000 te koop had gestaan, zonder het beoogde resultaat. Naar de vrouw stelt was van een serieuze verkoopopdracht derhalve geen sprake. 9. Uit hetgeen door de vrouw is aangevoerd blijkt niet dat niet van een serieuze verkoopopdracht door de man sprake is geweest. Naar luid van het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg van 30 augustus 2006 heeft de man alstoen verklaard dat de vraagprijs van € 199.000,-- afkomstig is van [y] Vastgoed. De vrouw heeft die stelling noch in eerste aanleg, noch in appel weersproken. Niet is gesteld noch gebleken dat [y] Vastgoed deze vraagprijs te kwader trouw heeft voorgesteld en evenmin dat de man met het kennelijk instemmen met die vraagprijs te kwader trouw heeft gehandeld. Het door de vrouw in hoger beroep als productie 1 – op pagina 2 van de memorie van grieven abusievelijk aangeduid als productie 3 – doet daaraan niet af. Dit geldt evenzeer voor het als productie 2 in hoger beroep overgelegde prijzenoverzicht van DIMO van de woningen aan de [adres] te [woonplaats], nu daarop staat vermeld: De onderstaande cijfers zeggen echter niets over de waarde van de individuele wo[ningen.] Ten overvloede zij daarbij opgemerkt dat het taxatierapport – zoals blijkt uit de eerste bladzijde daarvan – betrekking had op een taxatie ten behoeve van een aanvraag (hypothecaire) geldlening en niet ten behoeve van een verkoop. Ook deze grief is tevergeefs voorgedragen. 10. Met de derde grief richt de vrouw zich tegen de overweging in het bestreden vonnis dat de voorzieningenrechter niet uitsluitend makelaars die zijn aangesloten bij de NVM voldoende kundig acht om de opdracht tot verkoop uit te voeren. Aangezien de vrouw een nadere onderbouwing van die grief achterwege laat en uit het vonnis van 15 maart 2005 niet blijkt dat de hoedanigheid van aangesloten zijn bij de NVM een vereiste was om aan die uitspraak te voldoen, deelt deze grief het lot van de vorige. 11. De vierde grief richt zich tegen de overweging van het bestreden vonnis dat de voorzieningenrechter het niet onbegrijpelijk acht dat de man de keuze heeft gemaakt voor het inschakelen van een andere makelaar. 12. Het hof is van oordeel – onder verwijzing naar hetgeen het heeft overwogen met betrekking tot de eerste grief – dat de keuze van de man wel begrijpelijk is. Immers de bedoeling van het vonnis van 15 maart 2005 was om de man te dwingen over te gaan tot het geven van een verkoopopdracht. Toen dat bij de beoogde makelaar niet lukte, had de man in de kennelijke visie van de voorzieningenrechter de keuze tussen het laten verlopen van de termijn van 72 uren en het zoeken van een andere makelaar die de opdracht wel zou willen aanvaarden. De keuze voor die andere makelaar was in die gedachtegang het meest in het belang van partijen, althans van de vrouw, zodat de voorzieningenrechter die keuze terecht niet onbegrijpelijk heeft geacht. De grief faalt. 13. Met de vijfde en de zesde grief beoogt de vrouw de opheffing van de dwangsommen te niet te doen. 14. Gelet op het voorgaande en op het feit dat niet is gebleken dat de man niet heeft gedaan wat hij moest doen op grond van het vonnis van 15 maart 2005 zijn beide grieven te vergeefs opgeworpen. Conclusie 15. Omdat geen der grieven terecht is voorgedragen zal het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigen. Het hof zal voorts de kosten compenseren, aangezien partijen met elkaar een relatie hebben gehad en het geschil uit de verbreking daarvan voortvloeit. 16. Het vorenstaande leidt tot de navolgende beslissing. BESLISSING VAN DE ZAAK IN HOGER BEROEP Het hof: 1) bekrachtigt het vonnis waarvan beroep; 2) compenseert de kosten van dit geding in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit arrest is gewezen door mrs. Stille, Husson en Van Leuven, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof op 29 augustus 2007, in tegenwoordigheid van de griffier.