
Jurisprudentie
BB2354
Datum uitspraak2007-08-08
Datum gepubliceerd2007-08-28
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/3720 WW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-08-28
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/3720 WW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep. Tussen partijen bestaat geen geschil meer. Proceskostenveroordeling.
Uitspraak
06/3720 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 18 mei 2006, 05/4731 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 augustus 2007.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H. Valk, werkzaam bij FNV bondgenoten te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2007, waar appellante is verschenen bij gemachtigde mr. Valk, voornoemd, en waar het Uwv -daartoe vanwege de Raad opgeroepen- zich heeft laten vertegenwoordigen door J. Aarts, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Nadien is het onderzoek heropend.
Bij brief van 15 mei 2007 heeft het Uwv de Raad een afschrift van een nadere beslissing op bezwaar van die datum doen toekomen.
Bij schrijven van 5 juni 2007 heeft mr. Valk de Raad meegedeeld dat wordt ingestemd met de beslissing op bezwaar van 15 mei 2007 en dat verzocht wordt het Uwv te veroordelen in de proceskosten van het beroep en hoger beroep terzake van verleende rechtsbijstand.
Partijen hebben desgevraagd toestemming verleend een nadere zitting achterwege te laten.
II. OVERWEGINGEN
Met de beslissing op bezwaar van 15 mei 2007 heeft het Uwv opnieuw op het bezwaar van appellante beslist. Gelet op de brief van appellante van 5 juni 2007 bestaat er tussen partijen geen geschil meer. Derhalve heeft appellante geen belang meer bij een oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak. Het hoger beroep zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
De Raad ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante, welke kosten worden begroot op € 644,-- in eerste aanleg en op € 644,-- in hoger beroep wegens verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.288,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellante betaalde griffierecht van € 142,-- (€ 37,-- + € 105,--).
Deze uitspraak is gedaan door M.A. Hoogeveen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2007.
(get.) M.A. Hoogeveen.
(get.) P. Boer.
BvW