Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2337

Datum uitspraak2007-08-13
Datum gepubliceerd2007-08-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers07-4926 e.v.
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Er is kapvergunning verleend voor het verplaatsen en kappen van bomen om het Inrichtingpslan Park Brederode te Bloemendaal te kunnen verwezenlijken en om sloopwerkzaamheden te kunnen uitvoeren. De voorzieningenrechter ziet geen reden om aan te nemen dat de kapvergunning in bezwaar niet in stand zal kunnen blijven. Voor zover het verzoek om voorlopige voorziening ziet op de verleende aanlegvergunning overweegt de voorzieningenrechter dat de bezwaren van verzoekster niet zien op werkzaamheden die voor 15 november 2007 zullen plaats vinden. Verzoekster kan zonder nadeel de bezwaarprocedure afwachten.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht zaaknummer: AWB 07 - 4926 en AWB 07 - 4928 en AWB 07 - 4922 en 07 - 4924 uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 augustus 2007 in de zaken van: Vereniging Behoud Landgoed Meer en Berg, gevestigd te Santpoort-Zuid, verzoekster, gemachtigde: mr. A.M. Nijboer, advocaat te Amsterdam, Stichting Schapenduinen, gevestigd te Bloemendaal, verzoekster, gemachtigde: mr. A. Kamphuis, advocaat te Amsterdam, tegen: het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal, verweerder, derde partij Park Brederode C.V., gevestigd te Heemstede, gemachtigde: mr. A.R. Metselaar, advocaat te Amsterdam. 1. Procesverloop Besluit tot verlening kapvergunning Bij besluit van 3 april 2007, verzonden op 17 april 2007, heeft verweerder aan Park Brederode C.V. ( hierna: vergunninghoudster) een kapvergunning verleend voor het verplaatsen van 246 bomen en het vellen van 239 bomen op Park Brederode, Brederodelaan 34 te Bloemendaal. Tegen dit besluit heeft Vereniging Behoud Landgoed Meer en Berg (hierna: de Vereniging) bij brief van 14 mei 2007 bezwaar gemaakt. Bij brief van 25 juli 2007 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen ( Het verzoek is geregistreerd onder nummer Awb 07 - 4926). Stichting Schapenduin (hierna: de Stichting) heeft eveneens bij brief van 14 mei 2007 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 3 april 2007. Bij brief van 25 juli 2007 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen ( Het verzoek is geregistreerd onder nummer Awb 07 - 4922). Besluit tot verlening aanlegvergunning Bij besluit van 22 mei 2007 heeft verweerder aan vergunninghoudster een aanlegvergunning verleend voor de uitvoering van werkzaamheden ter realisatie van het Inrichtingsplan Park Brederode, locatie Brederode te Bloemendaal. Tegen dit besluit heeft de Vereniging bij brief van 4 juli 2007 bezwaar gemaakt. Bij brief van 25 juli 2007 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen (Dit verzoek is geregistreerd onder nummer Awb 07 - 4928). De Stichting heeft bij brief van 4 juli 2007 bezwaar gemaakt tegen de verleende aanlegvergunning. Bij brief van 25 juli 2007 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen (Dit verzoek is geregistreerd onder nummer Awb 07 - 4924). De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak van 27 juli 2007 de kapvergunning geschorst tot datum uitspraak na mondelinge behandeling van de betreffende verzoeken. De zaken zijn behandeld ter zitting van 7 augustus 2007, alwaar namens de Vereniging is verschenen mr. Nijboer, voornoemd, en alwaar namens de Stichting is verschenen mr. Kamphuis, voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.P. Heilig en mr. P.J. Bijleveld, beiden werkzaam bij de gemeente Bloemendaal. Voorts waren namens de derde partij aanwezig mr. Metselaar, voornoemd, en mr. drs. K.D. Meersma. 2. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard. 2.2 Besluit tot verlening kapvergunning 2.3 Ingevolge artikel 4.5.2, eerste lid, APV is het verboden om zonder vergunning van het college houtopstand te vellen of te doen vellen. Ingevolge artikel 4.5.3a APV kan de vergunning in elk geval worden geweigerd op grond van : a. de natuurwaarde van de houtopstand; b. de landschappelijke waarde van de houtopstand; c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon; d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand; e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand; f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand; g. de waarde voor recreatie en leefbaarheid. 2.4 Verweerder heeft een kapvergunning verleend voor het verplaatsen van 246 bomen en het kappen van 239 bomen op het Park Brederode te Bloemendaal om een vitaal bomenbestand te kunnen creëren binnen de context van Park Brederode, om het Inrichtingsplan Park Brederode te kunnen verwezenlijken en om sloopwerkzaamheden uit te kunnen voeren. 2.5 Verweerder is van mening dat zich geen weigeringsgrond als bedoeld in artikel 4.5.3a APV voordoet en dat na afweging van de betrokken belangen onvoldoende grond aanwezig is om in redelijkheid de kapvergunning te kunnen weigeren. 2.6 Verzoeksters zijn echter van mening dat het kappen van de bomen een ernstige aantasting van de natuurwaarden in het gebied betekent en dat de kapvergunning niet berust op een zorgvuldige belangenafweging en kenbare motivering. Volgens verzoeksters heeft verweerder het belang van het behoud van de bomen onvoldoende geïnventariseerd en meegewogen en is verweerder bij de weging van het belang van Park Brederode uitgegaan van onzekere bouwplannen. Verzoeksters hebben aangevoerd dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt wat de uitkomst is van de inventarisatie, welke waarde de bomen vertegenwoordigen en waarom geen van de in de APV genoemde waarden aan de orde zouden zijn. Voor zover de bomen worden gekapt in verband met de te realiseren woningbouw menen verzoekster dat de woningbouwplannen nog dusdanig onzeker zijn dat hiervoor nog geen kapvergunning mag worden verleend. Verzoeksters zijn overigens van mening dat de inrichting van het park zo nauw samenhangt met de onzekere woningbouwplannen dat evenmin voor de inrichting van het park een kapvergunning mag worden verleend. Voorts had verweerder volgens verzoeksters geen vergunning mogen verlenen voor het in depot plaatsen van een aantal bomen die nog niet naar de definitieve plek kunnen verhuizen. Bovendien hebben verzoeksters naar voren gebracht dat ten onrechte geen herplantplicht is opgelegd voor de bomen die de verplaatsing niet overleven. 2.7 Omdat vergunninghoudster reeds is aangevangen met de kap, verzoekt verzoekster de voorzieningenrechter een voorziening te treffen in die zin dat de kapvergunning wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar. 2.8 De voorzieningenrechter merkt allereerst op dat vergunninghoudster ter zitting heeft aangegeven dat de voorgenomen verplaatsing van de bomen pas zal plaats vinden op het moment dat de sapstroom is gestopt. Dit betekent dat verplaatsing zal plaatsvinden tussen 15 november en 15 maart. Wat betreft dit onderdeel van het besluit kunnen verzoekster derhalve, zonder geconfronteerd te worden met onomkeerbare schade, de bezwaarprocedure afwachten. Er is dan ook ten aanzien van het deel van het besluit dat ziet op de verplaatsing van de bomen geen sprake van onverwijlde spoed tot het treffen van een voorlopige voorziening. 2.9 Voor zover de kapvergunning ziet op het vellen van 239 bomen overweegt de voorzieningenrechter het volgende. 2.10 De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de stelling van verweerder dat de vergunde kapwerkzaamheden betrekking hebben op de inrichting van het park en dat de bomen niet worden gekapt ten behoeve van de geplande woningbouw. Verweerder heeft aangegeven dat het vellen en verplanten van de bomen nodig is voor de sloop van de aanwezige bebouwing, de aanleg van een natte vallei en het verzetten van grond en de aanleg van wegen en paden om het park vorm te geven. Verweerder heeft hierbij benadrukt dat eerst het in het bestemmingsplan voorziene cultuur- en natuurpark wordt ontwikkeld en dat de uitwerkingsplannen voor de woningbouw volgend zijn. De voorzieningenrechter zijn geen aanwijzingen gebleken dat de inrichting van het park zo nauw met de woningbouwplannen samenhangt, dat de kap in feite al wel met het oog op de woningbouw wordt uitgevoerd. In dit verband wijst de voorzieningenrechter er op dat vergunninghoudster ter zitting nogmaals heeft bevestigd dat het uitgangspunt is om een cultuur- en natuurpark aan te leggen en dat pas daarna de woningen worden gebouwd met als gevolg dat het cultuur- en natuurpark ook zal worden gerealiseerd indien de woningbouw onverhoopt niet doorgaat. Vastgesteld moet derhalve worden dat de aanleg van het park niet afhankelijk is van de voorgenomen woningbouw. Gelet hierop heeft verweerder in het kader van de belangenafweging dan ook geen rekening hoeven houden met de woningbouwplannen en de grieven van verzoeksters die zien op de onzekerheid van de bouwplannen kunnen in deze procedure evenmin doel treffen. 2.11 Gelet op de overwegingen met betrekking tot de realisatie van het cultuur- en natuurpark in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 december 2005 acht de voorzieningenrechter het overigens niet voorstelbaar dat dit onderdeel van het plan, bij de herbeoordeling van het thans opnieuw aan de Afdeling bestuursrechtspraak voorgelegde herziene bestemmingsplan, niet in stand zal blijven. De vernietiging van het goedkeuringsbesluit van gedeputeerde staten in eerdere instantie zag immers uitsluitend op het feit dat gedeputeerde staten bij zijn besluitvorming was uitgegaan van een te lage verkeersintensiteit op de Brederodelaan, een aspect dat onlosmakelijk verbonden is met de voorgenomen woningbouw en niet zag op de inrichting als park. Gelet hierop kunnen verzoeksters niet worden gevolgd in hun stelling dat de plannen voor de inrichting van het park nog te onzeker zijn. 2.12 Verweerder heeft zich bij de verlening van de kapvergunning onder meer gebaseerd op een in 2003 door Copijn Tuin- en Landschapsarchitecten uitgevoerd - en naderhand geactualiseerd - inventarisatie-onderzoek. Het onderzoek betreft een inventarisatie van de kwaliteit, de locatie en het belang van alle circa 3500 bomen in het park. In het kader van de behandeling van de kapaanvraag heeft de bomendeskundige van verweerder alle te kappen en te verplanten bomen aan de hand van het inventarisatie-rapport beoordeeld. De voorzieningenrechter heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het inventarisatie-onderzoek ondeugdelijk is of op onzorgvuldige wijze is uitgevoerd en er is dan ook geen reden waarom verweerder bij zijn besluitvorming niet mocht uitgaan van dit rapport. Nu het betreffend rapport, inclusief de tekeningen, in verband met de kapaanvraag ter inzage heeft gelegen, hebben verzoeksters hiervan bovendien kennis kunnen nemen. Gelet hierop kan niet gezegd worden dat verweerder het belang van het behoud van de bomen onvoldoende heeft geïnventariseerd, inzichtelijk gemaakt en meegewogen. Verweerder heeft ter zitting overigens erkend ten onrechte aan de vergunning geen herplantverplichting te hebben verbonden. Hij heeft toegezegd deze verplichting in de beslissing op bezwaar te zullen opnemen. De vergunninghouder heeft zijnerzijds verklaard vrijwillig tot herplant te zullen overgaan van die bomen die de verplaatsing niet overleven. 2.13 Hoewel de voorzieningenrechter met verzoeksters van oordeel is dat verweerder heeft nagelaten de uitgevoerde belangenafweging in het primaire besluit inzichtelijk te maken, is uit de onderliggende stukken en het verhandelde ter zitting genoegzaam naar voren gekomen dat verweerder een zorgvuldige belangenafweging aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd. De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat verweerder in zijn besluit op bezwaar aandacht zal besteden aan de motivering op dit punt. 2.14 Voor zover verzoeksters hebben betoogd dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom geen van de weigeringsgronden uit artikel 4.5.3a APV zich voordoet, merkt de voorzieningenrechter op dat hierin in onderhavig geval geen motiveringsgebrek kan worden gevonden nu er geen aanwijzingen zijn dat zich een van de weigeringsgronden voordoet. Verzoeksters hebben in dit verband evenmin aangevoerd welke waarde naar hun mening tot weigering van de kapvergunning had moeten leiden. 2.15 Tot slot overweegt de voorzieningenrechter dat de kapverordening niet vereist dat sprake is van een onherroepelijke ontheffing op grond van de Flora- en faunawet. Grieven die zien op de Flora- en faunawet kunnen niet tot weigering van de kapvergunning leiden en gaan het toetsingskader dat van toepassing is bij het besluit omtrent de verlening van de kapvergunning te buiten (zie o.a. AT8772, RvS 6 juli 2005). 2.16 Gelet op vorenstaande heeft de voorzieningenrechter geen reden om aan te nemen dat de kapvergunning in bezwaar niet in stand kan blijven. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding om hangende de bezwaarprocedure een voorlopige voorziening te treffen. De verzoeken worden dan ook afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaan geen aanleiding. 2.17 Besluit tot verlening aanlegvergunning 2.18 In verband met de uitwerking van het Inrichtingsplan Park Brederode - zoals dat is vastgesteld door verweerder op 19 december 2006 - heeft verzoekster op 3 januari 2007 een aanlegvergunning aangevraagd voor de volgende werkzaamheden: aanleg van wegen en paden; vellen, rooien en beschadigen van houtgewas; aanplant/verplant bomen en ander opgaand houtgewas; bodem verlagen, ophogen en egaliseren van parkgedeelten; graven kwelbeek; grondbewerkingen in verband met sloop gebouwen; aanbrengen van oeverbeschoeiing; grondwerk ten behoeve van kabels en leidingen. 2.19 Verweerder stelt zich op het standpunt dat het aanlegplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan 'Meer en Berg', zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Bloemendaal op 25 maart 2004. Omdat verweerder niet verwacht dat met de werkzaamheden schade wordt toegebracht aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden c.q. ecologische en natuur- en landschappelijke waarden van de betreffende gronden, kan naar de mening van verweerder een aanlegvergunning worden verleend. Omdat een deel van het betreffende gebied in het bestemmingsplan is aangewezen als 'archeologisch waardevol gebied' heeft verweerder ten aanzien van dit deel van het gebied extra voorwaarden gesteld. 2.20 Verzoeksters hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende aanlegvergunning. Omdat de uitvoering van de werkzaamheden onomkeerbare gevolgen heeft voor het plangebied en er momenteel volgens verzoeksters nog geen duidelijkheid bestaat over de uiteindelijke inrichting van dit gebied, verzoeken verzoeksters de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat de aanlegvergunning wordt geschorst tot en met zes weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar. Vergunninghoudster is immers voornemens om 13 augustus 2007 met de werkzaamheden aan te vangen. 2.21 Ter zitting heeft vergunninghoudster te kennen gegeven dat zij de aanlegvergunning tot 15 november 2007 uitsluitend zal benutten voor het roeren van de gronden bij de te slopen gebouwen in een deel van het plangebied dat wordt aangeduid met de naam "Beek en Duin". Het gaat om werkzaamheden die worden uitgevoerd ten behoeve van fase 1 van de sloopvergunning waartegen door verzoeksters geen bezwaar is gemaakt. Er vinden voordien geen activiteiten plaats die zien op de voorgenomen woningbouw en evenmin zal een aanvang worden gemaakt met het graven van de kwelbeek. 2.22 Nu de bezwaren van verzoeksters niet zien op de werkzaamheden die vóór 15 november 2007 zullen plaats vinden en verweerder ter zitting heeft toegezegd dat de besluiten op bezwaar in ieder geval vóór 15 november 2007 kunnen worden genomen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeksters zonder nadeel de bezwaarprocedure kunnen afwachten. Gelet hierop bestaat er geen spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening en de voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding de verzoeken om voorlopige voorziening af te wijzen. 2.23 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De voorzieningenrechter: wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Heijning-Huydecoper, voorzieningenrechter, en op 13 augustus 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier. afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.