
Jurisprudentie
BB2328
Datum uitspraak2007-07-26
Datum gepubliceerd2007-08-27
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers449691 az 07-477
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Datum gepubliceerd2007-08-27
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers449691 az 07-477
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Indicatie
Arbeidsrecht. Overgang van onderneming. Verweerster verplaatst haar reeds verschillende jaren economisch zwakke onderneming naar België. Zes werknemers verzoeken ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verandering in de omstandigheden met daaraan een op de kantonrechtersformule gebaseerde vergoeding. Zij stellen dat van hen niet kan worden gevergd in de nieuwe bedrijfslocatie te werken omdat werken in België tot aanmerkelijk nadeel in de arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden, alsook een (veel) langere reistijd leidt. Tevens aan de privésfeer gerelateerde bezwaren. Kantonrechter deelt dat standpunt en ontbindt, maar past kantonrechtersformule niet toe. EG-bepalingen inzake vrije vestiging en vrij verkeer van personen en goederen staan er niet aan in de weg dat het risico van verplaatsing bij werkgever blijft. Vergoeding gelijk aan kantonrechtersformule zou echter unfair zijn jegens gewezen werknemers die dienstverband eerder hebben opgezegd en jegens werknemers die wel mee over gaan. Daarenboven is de bedrijfseconomische positie van onderneming niet zodanig dat deze geacht kan worden hoge ontbindingsvergoedingen te kunnen dragen.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector kanton
Locatie Tilburg
zaak/rolnr.: 449691 AZ VERZ 07-477
beschikking d.d. 26 juli 2007
inzake
[verzoeker],
wonende te [adres],
verzoeker,
gemachtigde: mr. C.M.de Waal Malefijt, werkzaam ten kantore van De Rechtsagent te Rotterdam,
tegen:
de besloten vennootschap [B],
gevestigd en kantoorhoudende te [adres],
verweerster,
gemachtigde: mr. H.M.Th. de Pont, advocaat te Tilburg.
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de volgende stukken:
1.1 het op 6 juli 20007 ter griffie ontvangen verzoekschrift;
1.2 het daarop ontvangen verweerschrift;
1.3 de aantekeningen van de griffier met betrekking tot het verhandelde ter terechtzitting van 19 juli 2007.
De inhoud van deze stukken, met inbegrip van de daarbij gevoegde producties geldt als hier ingelast.
2. Het geschil en de beoordeling daarvan
2.1 Verweerster is een al meer dan een eeuw in Tilburg gevestigd textielveredelingsbedrijf en exploiteert als zodanig een ververij, impregneerderij en appreteerderij van stukgoederen en garens. Het is een van de weinige overgebleven textielbedrijven hier te lande. Tot in 2006 werd het bedrijf geleid door de twee broers [B]. Vanwege ernstige ziekte heeft een van hen zich moeten terugtrekken uit het bedrijf en werd zijn belang nadien gekocht door de andere broer, [B], de huidige DGA.
2.2 In 2002 hebben de broers uit het faillissement van de beursgenoteerde vennootschap “ De Textielgroep Twente NV.” het in het Belgische Bree gevestigde bedrijf [S] gekocht. [S] houdt zich bezig met het bedrukken van een eigen collectie gordijnstoffen. Door de samenwerking kon een synergie worden bereikt omdat verweerster in hoofdzaak slechts toeleverancier was van andere textielbedrijven. De koop bood bovendien zicht op schaal- en debietvergroting, diversificatie van activiteiten en derhalve uiteindelijk op een verbetering van rendement. Dat was noodzakelijk nu volgens de overgelegde jaarstukken verweerster al een aantal jaren in zwaar weer verkeert en over de periode 2003 tot en met 2006, behoudens in 2005, telkens substantiële verliezen zijn geleden. Voor [S] is dat niet anders geweest.
2.3 Verweerster is gevestigd aan de rand van een oude woonwijk. Medio 2003 zijn al langer bestaande plannen van de gemeente Tilburg met betrekking tot die woonwijk concreet geworden. Het bedrijf van verweerster moet plaats maken voor te realiseren nieuwe woningbouw. Bovendien was er, als gevolg van gewijzigde inzichten, in de visie van de gemeente voor een productiebedrijf als dat van verweerster geen plaats meer in een woonwijk. Met het oog op de realisering van haar plannen heeft de gemeente Tilburg in 2004 het onroerend goed en de bedrijfsterreinen van verweerster aangekocht. Daarbij heeft verweerster bedongen dat zij nog gedurende vier jaar, dus tot 1 januari 2008, gebruik mocht maken van haar bedrijfspand. Over de voorgenomen verkoop van het pand c.a. en het voornemen de productie te verplaatsen en op een andere plek voort te zetten is de Ondernemingsraad op 17 december 2003 op de hoogte gesteld.
2.4 Voormelde ontwikkeling noopte de gebroeders [B] op zoek te gaan naar een andere bedrijfslocatie. Verschillende opties zijn de revue gepasseerd, met diverse gemeenten zijn gesprekken gevoerd maar uiteindelijk ketsten die steeds af. Soms vanwege de ongeschiktheid van de locatie zelf, een andere keer vanwege de omvang van de te plegen investeringen in relatie tot een te verwachten rendabele exploitatie. Een mogelijkheid bood ook een (nog niet verder geconcretiseerd) samengaan met [S]. Daarvoor was echter de aankoop van een belendend perceel noodzakelijk. Die aankoop lukte in september 2004 en dat zette uiteindelijk een proces in gang waarin na het verkrijgen van de benodigde vergunningen en het rondkrijgen van de financiering de (ver-)bouw en aansluitende verhuizing van het bedrijf van verweerster naar Bree in België eind 2006 zijn beslag zou kunnen krijgen. Problemen met de aannemer hebben vervolgens andermaal geleid tot uitstel. Volledige overheveling van het bedrijf en verhuizing gaat thans plaatsvinden op 13 augustus 2007. De bedrijfsactiviteit op de locatie in Tilburg worden per die datum beëindigd.
2.5 Niet is bestreden dat de Ondernemingsraad rechtstreeks en het personeel via het mededelingenbord op het bedrijf vanaf medio 2004 met regelmaat zijn geïnformeerd over de talrijke verwikkelingen en de beoogde sinds het najaar van 2006 gaandeweg concreter geworden verhuizing van het bedrijf. Evenmin is betwist dat daarbij uiteindelijk een overname van verweerster was voorzien door haar in Bree onder de naam [S] Textiles N.V. opererende zusteronderneming.
2.6 Verhuizing naar België bracht andere verwikkelingen met zich. Enerzijds vertrokken medewerkers die de voorkeur gaven aan een dienstverband bij een andere werkgever hier te lande. Bijkomend gevolg daarvan was wel dat het aantal personeelsleden daalde tot onder de 50 waardoor de noodzaak tot het in stand houden van een OR, kwam te vervallen. Die werd daarop in november 2006 dan ook opgeheven, zij het met de kanttekening dat de twee overgebleven leden te kennen hebben gegeven als aanspreekpunt voor het personeel te willen blijven fungeren. Anderzijds bleven werknemers over die, daarvan werd althans op dat moment uitgegaan, mee zouden gaan naar België, en die dienden te worden geïnformeerd over de implicaties die aan het gaan werken aldaar zijn verbonden.
2.7 Op 24 februari 2007 heeft op initiatief van verweerster een voorlichtingsbijeenkomst plaatsgevonden waarbij door een medewerker van het Bureau voor Belgische Zaken aan de hand van sheets en folders de relevante sociaal verzekeringsrechtelijke en belastingtechnische zaken uit de doeken zijn gedaan. Bij die gelegenheid is tevens informatie verstrekt over de (arbeidsrechtelijke) gevolgen voor het personeel van de voorgenomen overgang van het bedrijf. Nadien is aan hen ter bespreking een conceptarbeidsovereenkomst voorgelegd, verder een regeling voor de reiskosten evenals een werkschema. De stukken zijn uitgelegd en besproken op 16 juni 2007. Aansluitend is de gelegenheid geboden nog schriftelijke vragen te stellen, die vervolgens zijn beantwoord en besproken op een bijeenkomst op 23 juni 2007. Aan hen die daarom hebben verzocht zijn tevens nog de belangrijkste bepalingen uit de toepasselijke Belgische Textielcao ter hand gesteld.
2.8 Aan alle medewerkers van verweerster is nadien gevraagd kenbaar te maken of zij al dan niet mee over wilden gaan naar [S] Textiles N.V. te Bree. Van de 30 nog overgebleven werknemers hebben er volgens de laatste stand van zaken 23 toegestemd.
2.9 Per 13 augustus 2007 (zie voor de complicaties die een eerdere overgang anders zou meebrengen HvJ EG 26 mei 2005, JAR 2005/205) is, daarover zijn partijen het eens, sprake van overgang van de onderneming van verweerster als bedoeld in de artikelen 7:662 en volgende van het Burgerlijk Wetboek (BW). Behalve indien de arbeidsovereenkomst tussen partijen al rechtsgeldig is geëindigd dan wel wanneer verzoeker ondubbelzinnig kenbaar maakt de arbeidsovereenkomst niet met de verkrijger per genoemde datum te willen voortzetten (waardoor deze in dat geval met verweerster van rechtswege eindigt), brengt dit alles mee dat de rechten en verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst per genoemde datum van overgang van rechtswege overgaan op de verkrijger, zijnde [S] Textiles N.V.
2.10 Verzoeker, 49 jaar oud, is op 24 september 1990 in dienst getreden van verweerster en is thans werkzaam als Machine Operator. Zijn salaris bedroeg laatstelijk € 1.885,72 bruto per 4 weken, exclusief overwerkvergoedingen en vakantietoeslag.
2.11 Samen met een vijftal andere collega’s verzoekt hij ontbinding (nog voor 13 augustus 2007) van de met verweerster bestaande arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen, te weten een verandering in de omstandigheden van dien aard dat die arbeidsovereenkomst op korte termijn een einde behoort te nemen en dit onder toekenning van een vergoeding als bedoeld in artikel 7:685 lid 8 van het BW.
2.12 Daartoe voert hij kort samengevat aan (argumenten in gelijksoortige zin worden ook door de collega’s aangevoerd,) dat niet in redelijkheid van hem kan worden gevergd dat hij mee over gaat naar de nieuwe bedrijfslocatie te Bree omdat het werken in België tot te grote wijzigingen in de arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden zal leiden die niet dan wel in onvoldoende mate worden gecompenseerd. Bovendien zijn er medische beperkingen die hem langdurig reizen verhinderen en zijn er naast de reistijd (bij goede doorstroming vooral bij de rondweg Eindhoven) van minimaal 1uur en 10 minuten in de privésfeer eveneens bezwaren verbonden aan het daar gaan werken, aldus verzoeker. Nu verplaatsing van de productie naar België en de overgang van de onderneming in de risicosfeer ligt van verweerster en hem geen enkele verwijt treft van deze verandering in de omstandigheden bestaat aanleiding hem een vergoeding toe te kennen boven de neutrale kantonrechtersformule.
2.13 Verweerster heeft het verzoek tegengesproken en heeft geconcludeerd tot afwijzing daarvan, althans waar het de verzochte vergoeding betreft. Daartoe voert zij in essentie aan dat aan een verhuizing naar een andere locatie niet viel te ontkomen, dat de overgang van haar onderneming daarvan een noodzakelijk gevolg is geweest, dat haar personeel daarover steeds tijdig en uitvoerig is geïnformeerd, dat de werknemers volledig op de hoogte zijn gebracht van de juridische, sociale, arbeidsrechtelijke en belastingtechnische gevolgen van de voorgenomen overgang van haar onderneming en daarmee samenhangende verhuizing naar België en dat voor zover in de informatieverstrekking manco’s zijn opgetreden dat aan de inactiviteit van de betreffende werknemer zelf ligt. Gelet op het bepaalde in artikel 7:662 BW blijven de arbeidsvoorwaarden hetzelfde. Bovendien kan een wijziging van het rechts- en sociale stelsel dat op de arbeidsverhouding van toepassing wordt geen reden vormen om niet mee over te gaan aangezien verzoeker als onderdaan van een EG land een beroep kan doen op de diverse Europese richtlijnen die zijn rechtspositie in voldoende mate bewaken. Bij grensarbeid is trouwens veelal sprake van “cherry (krenten uit de pap!) pikking” waardoor van een achteruitgaan meestal geen sprake is, aldus verweerster, daaraan toevoegend dat in de reiskostensfeer eveneens compensatie wordt geboden. Waar volgens de jurisprudentie als verwoord in het arrest Taxi Hofman van een werknemer mag worden gevergd dat hij ingaat op redelijke voorstellen van de werkgever, zelfs in een situatie waarin de gewijzigde omstandigheden in de risicosfeer van de werkgever liggen en bezwaren van verzoeker tegen werken in België geen steek houden, terwijl in de privésfeer gelegen bezwaren niet doorslaggevend zijn dan wel voor eigen rekening dienen te blijven, is er geen plaats voor toekenning van een vergoeding. Buiten dat bestaat daarvoor ook geen enkele financiële ruimte, zo stelt verweerster, verwijzend naar door haar in het geding gebrachte daarop betrekking hebbende stukken.
2.14 Ingaand op de wederzijdse standpunten oordeelt de kantonrechter als volgt. Daarbij ontkomt de kantonrechter er niet aan aspecten die door collega verzoekers, waarvan de zaak tegelijk met de onderhavige is behandeld, zijn aangevoerd in de beschouwing te betrekken en te bespreken. Een van deze punten, voor zover ter zitting na weerspreking al gehandhaafd, betreft het verwijt dat verweerster pas heel recent en bovendien onvolledig informatie zou hebben verstrekt over haar voornemen tot verplaatsing van het bedrijf naar België en de overname door [S] Textiles N.V. alsmede over de gevolgen die dat voor het personeel heeft. Dat verwijt is niet terecht. De vele contacten met de Ondernemingsraad daarover sinds eind 2003, het ophangen van mededelingen en verslagen en de voorlichtingsbijeenkomsten die er zijn geweest tonen het tegendeel aan. De omstandigheid dat een aantal werknemers het al eerder “voor gezien hielden” bij verweerster bevestigt dat alleen maar. De ter zitting gebleken nauwe en veelal persoonlijke contacten met de directeur van verweerster en de korte lijnen die bestaan binnen het bedrijf maken het evenzeer onaannemelijk dat verzoeker geen weet zou hebben gehad van alle ontwikkelingen aangaande de verplaatsing en de overname. Bedacht moet trouwens worden dat het hier gaat om langdurige processen die zich niet steeds eenvoudig laten timen.
2.15 Kennelijk is de perceptie van partijen aangaande de omvang van de mededelingsplicht enerzijds en de onderzoeksplicht anderzijds over en weer een andere (geweest). Van de zijde van verweerster, omdat zij er op vertrouwde dat iedereen het wel zou begrijpen en assertief genoeg was om (tijdig) aan de bel te trekken indien dat niet het geval mocht zijn en zij ervan overtuigd was dat het volstrekt redelijk en normaal zou zijn dat iedereen mee over ging. Voor verzoeker omdat het voor hem ging om te ingewikkelde “kost” die afschrikt en waar men daarom het liefste verre van blijft. Vanuit die laatste optiek is wellicht verklaarbaar waarom verzoeker, na de diverse bijeenkomsten die dit jaar plaatsvonden en waarop hij, naar gesteld, niet aanwezig kon zijn, niet zelf in actie is gekomen. Zo beschouwd zijn verwijten over en weer niet aan de orde.
2.16 De noodgedwongen verplaatsing van het bedrijf heeft verzoeker niet ter discussie gesteld. Evenmin is bestreden dat vestiging in België de enige reële optie is gebleken en dat verweerster zowel als haar verkrijger zich financieel- economisch met moeite staande kunnen houden.
2.17 Nu verzoeker vanwege een verandering in de omstandigheden zelf ontbinding van de arbeidsovereenkomst wil en verweerster zich in wezen daartegen niet verzet (als daaraan maar geen vergoeding wordt verbonden) staat niets aan inwilliging van dat verzoek in de weg. Derhalve zal de arbeidsovereenkomst worden ontbonden met ingang van de datum als hierna vermeld.
2.18 Partijen verschillen in essentie slechts van mening of aan de ontbinding een vergoeding moet worden verbonden. Het antwoord daarop wordt beheerst door de vraag of van verzoeker in redelijkheid kan worden gevergd mee over te gaan naar Bree en of de gevolgen daarvan en van de overgang voor zijn rekening dienen te komen/blijven.
2.19 Artikel 7:665 BW houdt in dat wanneer de overgang van de onderneming een wijziging van de omstandigheden ten nadele van de werknemer tot gevolg heeft en de arbeidsovereenkomst deswege wordt ontbonden, zij met het oog op de toepassing van lid 8 van artikel 7:685 BW geldt als ontbonden wegens een reden die voor rekening van de werkgever komt. De bepaling vormt de implementatie van artikel 4 lid 2 van de EG-richtlijn 77/187 van 14 februari 1977 zoals laatstelijk vervangen en opnieuw gecodificeerd bij richtlijn 2001/23 van 12 maart 2001, PbEG 2001, L 82/16.
2.20 Verweerster heeft er op gewezen dat de Nederlandse bepaling afwijkt van de tekst van artikel 4 lid 2 van de richtlijn aangezien daarin wordt gesproken a) van een aanmerkelijke wijziging en b) van de arbeidsvoorwaarden, hetgeen niet zonder meer gelijk is te stellen met arbeidsomstandigheden. Het eerste punt is naar het inzicht van de kantonrechter niet van bijzonder belang. In de Memorie van Toelichting behorende bij artikel 7:665 BW wordt immers uitdrukkelijk vermeld dat de bepaling ziet op aanmerkelijk in het nadeel van de werknemer gewijzigde omstandigheden.
2.21 Met betrekking tot het onder b) vermelde ligt voor de hand om aan te nemen dat het begrip arbeidsomstandigheden ruimer is dan arbeidsvoorwaarden. Tenzij laatstgenoemd begrip impliciet in die zin zou moeten worden opgevat, want dan is er geen probleem. Nu niets zich verzet tegen een ruimere nationale regeling ten gunste van werknemers komt aan een mogelijk beperktere strekking c.q. opvatting van de Europese regelgeving geen verdere betekenis toe. Daarom bestaat op dit punt geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen als bedoeld in artikel 234 van het EG-verdrag.
2.22 Verweerster heeft in voormeld kader tevens gesteld dat volgens haar de enkele vestiging vanwege een overname van een onderneming in een ander EG-land geen voor risico van de werkgever komende reden tot ontbinding kan opleveren noch dat die vestiging een aanmerkelijke wijziging in arbeidsvoorwaarden ten nadele van de werknemer tot gevolg kan hebben, ook niet indien die voorwaarden op termijn vanwege lokale wetgeving moeten worden aangepast dan wel zouden veranderen vanwege andere (cao-)afspraken tussen sociale partners. Niet alleen zou dat strijdig zijn met het aan de EG ten grondslag liggende beginsel van vrij verkeer van personen en goederen, maar bovendien staan andere (sociale) richtlijnen ter bescherming van werknemers die meebrengen dat de nationale systemen onderling niet al te zeer zullen verschillen, daaraan in de weg. Volgens haar vormt dit eveneens aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen om, naar de kantonrechter begrijpt, de onderlinge rangorde en reikwijdte van de onderscheiden bepalingen vast te stellen.
2.23 Voor dit laatste ziet de kantonrechter geen aanleiding, nog afgezien van het feit dat de door verzoeker gewenste spoedige en onvoorwaardelijke ontbinding daarmee illusoir wordt. Bovendien is de vraag of voormeld standpunt in het algemeen wel juist is en geldt voor alle EG landen, gezien hun verschillende nationale systemen. Uiteindelijk gaat het er om of de vestiging in een ander land en de overname van die onderneming in de concrete omstandigheden van dit geval een aanmerkelijk nadeel meebrengt voor de arbeidsomstandigheden van deze werknemer. Kortom, of de omstandigheden voor verzoeker zozeer wijzigen dat het billijk is de arbeidsovereenkomst te ontbinden en het risico daarvan bij de werkgever te leggen.
2.24 Natuurlijk zijn de verschillen op het terrein van de sociale verzekeringen,
belastingen, gezondheidszorg en andere terreinen van het maatschappelijk leven objectief beschouwd tussen Nederland en België niet zodanig substantieel dat kan worden gezegd dat reeds daarom sprake is van aanmerkelijk nadeel, zoals verweerster terecht opmerkt. Echter ten aanzien van de ontslagbescherming en sommige arbeidsvoorwaarden, bijvoorbeeld loondoorbetaling bij ziekte, zijn die verschillen groter dan verweerster het wil doen voorkomen. Daarnaast wordt de door haar gestelde mogelijkheid dat bij Nederlands Belgische grensarbeid veelal sprake is van “cherry-pikking” wel wat overtrokken. De positieve effecten zijn immers maar al te vaak afhankelijk van persoonlijke omstandigheden. De subjectieve beleving van het (moeten) gaan werken in een ander land naast de al bestaande onzekerheid c.q. twijfel over de continuïteit daarvan op de langere termijn en de hobbels die in concreto moeten worden genomen bij de feitelijke invoeging in het bedrijf van [S] Textiles N.V. moeten tenslotte evenmin worden onderschat. Begrijpelijk is dat velen, koudwatervrees of niet, “daar allemaal niet op staan te kijken”.
2.25 Alles overziende en in aansluiting op het voorgaande zijn naar het oordeel van de kantonrechter de verschillen op al die terreinen in onderling verband en samenhang beschouwd met na te noemen andere feiten en omstandigheden voldoende groot, dat moet worden geconcludeerd dat sprake is van een aanmerkelijke wijziging in de arbeidsomstandigheden ten nadele van de werknemer. Daarbij neemt de kantonrechter niet alleen in aanmerking de voorgenomen aanpassing van de huidige arbeidsvoorwaarden (die immers op termijn aan het Belgische (cao-) systeem zullen moeten worden aangepast) en het gestelde met betrekking tot de niet onaanzienlijke reisduur. Van belang zijn ook de beperkte reiskostencompensatie die wordt geboden (voorlopig slechts voor 1 jaar), het ontbreken van enigerlei (tijdelijke) compensatie voor de reisduur, de te verwachten andere werk- en ploegentijden en de daarmee samenhangende (lagere) toeslagen. Betekenis, zij het beperkt, komt eveneens toe aan de opgeworpen bezwaren in de privésfeer. Dat er medisch beperkingen zouden zijn met betrekking tot het aflegen van lange reisafstanden heeft verzoeker overigens niet ander onderbouwd.
2.26 Het voorgaande brengt mee dat de kantonrechter niet deelt het standpunt van verweerster dat van verzoeker in redelijkheid kan worden gevergd dat hij mee over gaat naar Bree en dat de omstandigheid dat hij daartoe niet bereid is dan wel dat privéredenen daaraan in de weg staan voor zijn rekening en risico dient te blijven. Dat anderen om hen moverende redenen daartoe wel bereid blijken maakt dit niet anders. Bovendien is een aanzienlijk aantal collega’s al in een eerder stadium afgehaakt.
2.27 Nu verplaatsing en overname in de risicosfeer van verweerster ligt en het niet mee
willen overgaan niet aan verzoeker kan worden tegengeworpen, bestaat aanleiding aan de uit te spreken ontbinding een vergoeding te verbinden. Anders dan verzoeker meent staan de redelijkheid en billijkheid er aan in de weg de vergoeding te relateren aan de gebruikelijke formule. Dat zou unfair zijn in de richting van de blijvers en evenmin billijk ten opzichte van degenen die, geconfronteerd met dezelfde omstandigheden die men kon zien aankomen, wel tijdig pro actief zijn geweest. Aan dit alles doet niet af dat verweerster kon bevroeden dat niet al haar personeelsleden zouden kiezen voor de door haar gewenste overgang en dat voor de hand had gelegen dat verweerster met het oog daarop had gestreefd naar een vorm van een sociaal plan. Gelet op de maatstaf die daarbij wordt gehanteerd, waarbij veelal wordt gerekend in termen van een zekere suppletie op te genereren lager inkomen uit arbeid dan wel te ontvangen sociale verzekeringsuitkeringen en zeker gezien de beperkte financiële positie van verweerster, zal de vergoeding slechts een beperkte kunnen zijn. De voorgelegde verzoeken onderling vergelijkend voor wat betreft leeftijd, duur van het dienstverband, salaris en bijkomende emolumenten zal de kantonrechter met inachtneming van het bovenstaande de vergoeding in dit geval billijkheidshalve stellen op afgerond
€ 5.000,- bruto. Het meer of anders verzochte zal worden afgewezen.
2.28 De kantonrechter stelt partijen in kennis van zijn voornemen aan de per 10 augustus 2007 uit te spreken ontbinding voormelde vergoeding te verbinden. Verzoeker heeft de bevoegdheid om het verzoek binnen na te melde termijn en op de wijze als hierna vermeld in te trekken.
3. De kosten
De proceskosten zullen worden gecompenseerd, zodanig dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4. De beslissing
De kantonrechter:
- stelt partijen in kennis van zijn voornemen de arbeidsovereenkomst tussen hen te ontbinden onder toekenning aan verzoeker van bovengenoemde vergoeding;
- gunt verzoeker een termijn tot uiterlijk 8 augustus 2007 om het verzoek desgewenst alsnog in te trekken door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de griffier en aan de wederpartij;
en voor het geval het verzoek niet wordt ingetrokken;
- ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 10 augustus 2007;
- kent toe aan verzoeker ten laste van verweerster een vergoeding van € 5.000,- bruto en veroordeelt verweerster om die vergoeding na de ontbinding aan verzoeker te voldoen;
- wijst af het meer of anders verzochte;
en voor het geval het verzoek al dan niet wordt ingetrokken;
- compenseert de proceskosten, zodanig dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.L.L. Poeth, kantonrechter te Tilburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 juli 2007, in tegenwoordigheid van de griffier.