Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2320

Datum uitspraak2007-08-24
Datum gepubliceerd2007-08-27
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers162045 / KG ZA 07-483
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Systeem van de EET-Verordening. Betekenis aanvulling art. 34 sub 2 EEX-Verordening. Het past niet in het systeem van de EET-Verordening dat een in een lidstaat gegeven Europese titel in de lidstaat van tenuitvoerlegging kan worden aangetast. Daarom is in artikel 21 lid 2 EET-Verordening ook bepaald dat in geen geval in de lidstaat van tenuitvoerlegging wordt overgegaan tot de beoordeling van de juistheid van de beslissing of de waarmerking daarvan als Europese executoriale titel. Als gevolg van de aanvulling in art. 34 sub 2 EEX-Verordening (“tenzij de verweerder tegen de beslissing geen rechtsmiddel heeft aangewend terwijl hij daartoe in staat was”) is in de exequaturprocedure in verstekzaken waarin het inleidende verzoek niet regelmatig werd betekend de jurisprudentie van het Europese Hof, die erop neerkomt dat in dergelijke zaken ook als er bewust geen rechtsmiddel wordt aangewend geen erkenning kan volgen, niet langer geldig. Anders dan eiseres vermag de voorzieningenrechter niet in te zien dat waar de Europese wetgever heeft beoogd middels deze “tenzij”-aanvulling de gevolgen op te heffen van voormelde Europese jurisprudentie, deze wetgeving in Europeesrechtelijk verband geen betekenis zou hebben voor (spoed)procedures die niet zijn ingeleid middels een aan de verweerder betekend stuk. Doorslaggevend voor dit oordeel is dat er voor verweerder materieel geen verschil is tussen de situatie dat in een verstekzaak het inleidende verzoekschrift hem tengevolge van de wijze van betekening niet heeft bereikt en de situatie dat de procedure niet wordt ingeleid met een aan verweerder bekend gemaakt verzoekschrift.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 162045 / KG ZA 07-483 Vonnis in kort geding van 24 augustus 2007 in de zaak van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid REALCHEMIE NEDERLAND B.V., gevestigd te Eindhoven, eiseres, procureur mr. J.E. Lenglet, advocaat mr. J.A.M. Janssen te Groningen, tegen de vennootschap naar Duits recht BAYER CROPSCIENCE DEUTSCHLAND GMBH, gevestigd te Langenfeld, Duitsland, gedaagde, procureur mr. R. Smink. Partijen zullen hierna Realchemie en Bayer genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding - de mondelinge behandeling - de pleitnota van Realchemie - de pleitnota van Bayer Cropscience. 2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. Op verzoek van Bayer Cropscience heeft het Landgericht Ravensburg op 17 augustus 2006 een einstweilige Verfügung (voorlopige voorziening) gegeven waarbij het Realchemie onder meer is verboden bepaalde geïmporteerde producten in Duitsland aan te bieden. Naar Duits recht kan de rechter ervoor kiezen om een einstweilige Verfügung te geven zonder dat er een mondelinge behandeling plaatsvindt en zonder dat het inleidende verzoekschrift aan de wederpartij bekend is gemaakt. Dat is ook in dit geval gebeurd. Tegen een dergelijke einstweilige Verfügung staat het rechtsmiddel van verzet open. Realchemie heeft hier bewust geen gebruik van gemaakt. 2.2. In de einstweilige Verfügung is beslist dat Realchemie de kosten van het geding moet dragen. In het daaruit voortvloeiend Kostenfestsetzungsbeschluss van 2 november 2006, dat naar Duits recht een executoriale titel oplevert, zijn de proceskosten vastgesteld op een bedrag van 6.353,80 EUR. Realchemie heeft bewust geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid tegen de vaststelling van de kosten bezwaar te maken. Op verzoek van Bayer Cropscience heeft het Landgericht Ravensburg het Kostenfestsetzungsbeschluss op 6 februari 2007 als Europese executoriale titel gewaarmerkt. De waarmerking is vervolgens op verzoek van Realchemie herroepen. Tegen de herroepingsbeslissing van het Landgericht Ravensburg heeft Bayer Cropscience op haar beurt een rechtsmiddel aangewend en de zaak aan het Oberlandesgericht (OLG) Stuttgart voorgelegd. Op 24 mei 2007 heeft het OLG Stuttgart de herroepingsbeslissing vernietigd en het Kostenfestsetzungsbeschluss gewaarmerkt als Europese executoriale titel. 3. Het geschil 3.1. Realchemie vordert in dit geding –kort weergegeven– bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad: 1. primair: Bayer te verbieden het “Kostenfestsetzungsbeschluss” in Nederland te executeren op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,00 per executoriale maatregel en een dwangsom van € 10.000,00 per dag voor iedere dag waarop Bayer een reeds getroffen maatregel handhaaft dan wel voortzet; subsidiair: de executie van het “Kostenfestsetzungsbeschluss” te schorsen, in afwachting van de uitkomst van een bodemprocedure voor de bevoegde Nederlandse rechter waarin in hoogste instantie zal zijn beslist over de vraag naar de verenigbaarheid van de beslissing van het OLG Stuttgart van 24 mei 2007 met de EET-verordening en de EEX- verordening; meer subsidiair: de executie van het “Kostenfestsetzungsbeschluss” te schorsen, in afwachting van de beantwoording door het Europese Hof van Justitie van de navolgende door de voorzieningenrechter aan het Europese Hof voor te leggen prejudiciële vragen: 1. Is een “Kostenfestsetzungsbeschluss” naar Duits recht in een andere EU lidstaat executeerbaar, indien de titel waarop de “Kostenfestsetzungsbeschluss” is gebaseerd zonder mondelinge behandeling in de zin van artikel 34 sub 2 EET-Verordening tot stand is gekomen? 2. Is voor de beantwoording van de eerste vraag van belang of de schuldenaar in het “Kostenfestsetzungsverfahren” voor het uitvaardigen van de “Kostenfestsetzungsbeschluss” is gehoord? Verandert de beoordeling van voorgaande vraag indien het beginsel van hoor en wederhoor slechts is toegepast met betrekking tot de vraag naar de hoogte van de kosten, en niet met betrekking tot de vraag wie deze kosten dient te dragen? 3. Is een “Kostenfestsetzungsbeschluss” naar Duits recht dat is gebaseerd op een “Kostengrundentscheidung” in een procedure waarin geen sprake is geweest van toepassing van het beginsel hoor en wederhoor voordat de beslissing werd genomen, een beslissing in de zin van artikel 4 sub 1 EET-verordening? 4. Mocht het antwoord op vraag 3 bevestigend luiden en een “Kostenfestsetzungsbeschluss” naar Duits recht een beslissing in de zin van artikel 4 sub 1 EET-Verordening zijn, komt dit “Kostenfestsetzungsbeschluss” dan onder de onder 3 genoemde omstandigheden in aanmerking voor waarmerking als Europese executoriale titel overeenkomstig artikel 6 EET-Verordening? 5. Is het rechtsmiddel van de “Widerspruch” overeenkomstig § 24 ZPO tegen een “einstweilige Verfügung” die zonder mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden een rechtsmiddel waarop artikel 34 sub 2 EEX-Verordening ziet? dan wel andere door de voorzieningenrechter aan het Europese Hof van Justitie te stellen prejudiciële vragen; 2. Bayer te veroordelen in de kosten van dit geding. 3.2. Bayer voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4. De beoordeling 4.1. In artikel 21 lid 1 EET-Verordening is bepaald in welke gevallen de tenuitvoerlegging van een Europese executoriale titel op verzoek van de schuldenaar kan worden geweigerd. In artikel 23 is bepaald wanneer de tenuitvoerlegging op verzoek van de schuldenaar kan worden opgeschort of beperkt. Geen van beide bepalingen is aan de vordering van Realchemie ten grondslag gelegd. 4.2. Realchemie verzoekt feitelijk om in het kader van dit kort geding nogmaals te beoordelen of de waarmerking van het Kostenfestsetzungsbeschluss als Europese executoriale titel in overeenstemming is met de bepalingen in de EET-Verordening. Als er reële twijfels bestaan omtrent de verenigbaarheid van de beslissing van het OLG Stuttgart met de EET-Verordening zelf, ligt het volgens Realchemie in de rede de executie van het Kostenfestsetzungsbeschluss in Nederland te verbieden in afwachting van de beantwoording door het Europese Hof van in het kader van dit kort geding te stellen vragen. 4.3. Realchemie ziet bij haar verzoek over het hoofd dat dit niet past in het systeem van de EET-Verordening. De EET-Verordening voorziet voor een specifiek deel van burgerlijke en handelszaken, te weten de niet-betwiste schuldvorderingen, in afschaffing van het exequatur en de invoering van een procedure voor het verkrijgen van een Europese executoriale titel. In de exequaturprocedure is voorzien in een rechtsgang in de lidstaat van tenuitvoerlegging ten aanzien van de erkenning van de in een andere lidstaat gegeven beslissing. In artikel 10 EET-Verordening is voorzien in een rechtsgang in de lidstaat waar de beslissing wordt gegeven ten aanzien van de vraag of die beslissing kan worden gewaarmerkt als een Europese executoriale titel. Het past niet in dat systeem dat een in een lidstaat gegeven Europese titel in de lidstaat van tenuitvoerlegging kan worden aangetast. Daarom is in artikel 21 lid 2 EET-Verordening ook bepaald dat in geen geval in de lidstaat van tenuitvoerlegging wordt overgegaan tot de beoordeling van de juistheid van de beslissing of de waarmerking daarvan als Europese executoriale titel. Het verzoek van Realchemie is dan ook reeds hierom niet toewijsbaar. 4.4. Ingevolge art. 20, eerste lid, EET-Verordening worden de tenuitvoerleggingsprocedures in Nederland beheerst door Nederlands recht. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan schorsing van de executie van een executoriale titel eerst aan de orde zijn indien er sprake is van een kennelijke feitelijke of juridische misslag en van een geëxecuteerde die door de tenuitvoerlegging onevenredig zwaar in zijn belangen wordt geschaad. 4.5. Niet gebleken is dat in de beslissing van het OLG Stuttgart sprake is van een kennelijke feitelijke of juridische misslag. De strekking van het betoog van Realchemie is niet meer dan het, onder verwijzing naar de Europese jurisprudentie en de tenzij-aanvulling in artikel 34 sub 2 van de EEX-Verordening, trachten reële twijfel te zaaien aan de beslissing van het OLG Stuttgart. De voorzieningenrechter wil, zonder afbreuk te willen doen aan het uitgangspunt dat die beslissing hier niet ter beoordeling voor kan liggen, niet verhelen dat Realchemie in die opzet niet is geslaagd. 4.6. Het betoog van Realchemie komt er in de kern op neer dat het niet voldoen aan het beginsel van hoor en wederhoor voorafgaande aan de einstweilige Verfügung door haar kan worden gebruikt om ervoor te zorgen dat het op die beslissing gebaseerde Kostenfestsetzungsbeschluss niet als Europese titel kan worden gewaarmerkt en wel door bewust geen verzet respectievelijk bezwaar aan te tekenen tegen de respectievelijke beslissingen. Realchemie erkent weliswaar dat als gevolg van de aanvulling in art. 34 sub 2 EEX-Verordening (“tenzij de verweerder tegen de beslissing geen rechtsmiddel heeft aangewend terwijl hij daartoe in staat was”) in de exequaturprocedure in verstekzaken waarin het inleidende verzoek niet regelmatig werd betekend de jurisprudentie van het Europese Hof, die erop neerkomt dat in dergelijke zaken ook als er bewust geen rechtsmiddel wordt aangewend geen erkenning kan volgen, niet langer geldig is, maar betoogt dat zulks niet opgaat voor beslissingen als de onderhavige. 4.7. Anders dan Realchemie vermag de voorzieningenrechter niet in te zien dat waar de Europese wetgever heeft beoogd middels deze “tenzij”-aanvulling de gevolgen op te heffen van voormelde Europese jurisprudentie, deze wetgeving in Europeesrechtelijk verband geen betekenis zou hebben voor (spoed)procedures die niet zijn ingeleid middels een aan de verweerder betekend stuk. Doorslaggevend voor dit oordeel is dat er voor verweerder materieel geen verschil is tussen de situatie dat in een verstekzaak het inleidende verzoekschrift hem tengevolge van de wijze van betekening niet heeft bereikt en de situatie dat de procedure niet wordt ingeleid met een aan verweerder bekend gemaakt verzoekschrift. 4.8. Dat Realchemie door de executie onevenredig zwaar in haar belangen wordt geschaad, is evenmin gebleken. Betaling van het verschuldigde bedrag zal haar, zo heeft zij ter zitting verzekerd, op geen enkele wijze in de problemen brengen. Dat zou, zo heeft zij betoogd, wel het geval kunnen zijn als haar vrees wordt bewaarheid en Bayer Cropscience en/of andere bedrijven tientallen van procedures beginnen waarin telkens door die bedrijven een Kostenfestsetzungsbeschluss wordt verkregen. Niet gesteld en evenmin gebleken is dat die vrees gegrond is, zodat daarmee in dit kader ook geen rekening kan worden gehouden. 4.9. Realchemie zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Bayer worden begroot op: - vast recht EUR 251,00 - salaris procureur 816,00 Totaal EUR 1.067,00 5. De beslissing De voorzieningenrechter 5.1. wijst de vorderingen af, 5.2. veroordeelt Realchemie in de proceskosten, aan de zijde van Bayer tot op heden begroot op EUR 1.067,00. Dit vonnis is gewezen door mr. W.M. Callemeijn en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2007.