Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2319

Datum uitspraak2007-07-25
Datum gepubliceerd2007-08-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersAWB 07/2496 WRO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geen beschermend bestemmingsplan als bedoeld in artikel 36 van de Monumentenwet.


Uitspraak

Rechtbank Amsterdam Sector Bestuursrecht Algemeen voorlopige voorzieningen UITSPRAAK in het geding met reg.nr. AWB 07/2496 WRO van: [verzoeker1] en [verzoeker2], wonende te Muiden, verzoekers, vertegenwoordigd door mr. S.A.B. Boer, tegen: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Muiden verweerder, vertegenwoordigd door mr. P.J. Gómez. Tevens heeft als partij aan het geding deelgenomen: [betrokkene1], wonende te Muiden, vergunninghouder. 1. PROCESVERLOOP De rechtbank heeft op 20 juni 2007 van verzoekers een bezwaarschrift tegen de besluiten van verweerder van 1 juni 2007 (hierna: de bestreden besluiten) ontvangen waarin tevens is verzocht tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het onderzoek is gesloten ter zitting van 17 juli 2007. 2. OVERWEGINGEN Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter (hierna ook: de rechter) van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op alle betrokken belangen dat vereist. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder aan vergunninghouder op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) vrijstelling verleend van het bestemmingsplan “Vesting Muiden, herziening 1985” (hierna: het bestemmingsplan) voor het gebruik van het pand op het perceel kadastraal bekend gemeente Muiden, sectie B, nummer 1124, plaatselijk bekend [adres] in Muiden (hierna: het perceel) als woning met een kantoor-/detailhandelsruimte van 20 m2 ten behoeve van een digitale fotoshop, een internetbalie, niet zijnde een internetcafé, en de verzorging en verkoop van toeristische informatie (kaarten, postzegels, kranten en drukwerk) en bouwvergunning verleend voor het plaatsen van dakkapellen en dakramen, het vernieuwen van de gevel en het herstellen van de fundatie van het pand op het perceel. Bij het besluit tot verlening van vrijstelling is verwezen naar de daarbij behorende ruimtelijke onderbouwing van juli 2006. Verzoekers hebben tegen de bestreden besluiten bezwaar gemaakt en verzocht om deze te schorsen totdat is besloten op het bezwaarschrift. Verzoekers hebben – kort samengevat – het volgende aangevoerd. De bestreden besluiten zorgen voor een ernstige inbreuk op de privacy van verzoekers, aangezien vanuit de in het bouwplan voorziene dakkapellen er direct zicht zal ontstaan op de ateliers in het naastgelegen pand op het perceel [adres2], dat eigendom is van verzoekers, en op hun tuin en woning op het perceel [adres3]. In de ruimtelijk onderbouwing is daarop niet ingegaan en dit belang van verzoekers is niet betrokken in de belangenafweging. De dakkapellen komen volgens het bouwplan op een afstand van circa één meter tot aan de erfgrens te liggen, zonder dat verzoekers daarvoor toestemming hebben gegeven, zodat het bouwplan in strijd is met artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek. De drukkerij die in het pand wordt gevestigd komt op een kleinere afstand van woningen, dan met het oog op stank en geluid is voorgeschreven in de VNG Brochure Bedrijven en Milieuzonering, terwijl in de ruimtelijke onderbouwing niet is gemotiveerd waarom van deze minimumafstand kan worden afgeweken. Voorts blijkt uit het vrijstellingsbesluit niet dat is onderzocht wat de gevolgen van de drukkerij zijn voor de luchtkwaliteit en is ook de verkeersaantrekkende werking die het gebruik van het pand zal hebben onvoldoende onderzocht. De financiële uitvoerbaarheid van het bouwplan is niet gewaarborgd. De dakkapellen zijn in strijd met redelijke eisen van welstand en de welstandsnota van de gemeente Muiden. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat bij de aan het vrijstellingsbesluit ten grondslag liggende belangenafweging onvoldoende rekening is gehouden met de privaatrechtelijke belemmeringen. Dit betekent volgens verweerder niet dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden toegewezen, omdat deze omissie in de bezwaarprocedure hersteld kan worden en de vergunninghouder bovendien pas na 1 januari 2008 toe zal komen aan (ver)bouwwerkzaamheden op de etage. De rechter overweegt als volgt. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning). Ingevolge artikel 44 van de Woningwet mag en moet een reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft niet voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit, de Bouwverordening, indien het bouwwerk in strijd is met het geldende bestemmingsplan, niet voldoet aan redelijke eisen van welstand of indien voor het bouwwerk een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze is geweigerd. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), voor zover hier van belang, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde Staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. De Afdeling bestuursrechtspaak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 27 juni 2007 (LJN: BA8119) overwogen dat de vraag of het college in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen, niet los kan worden gezien van de vraag of het bevoegd was tot het verlenen van vrijstelling zodat de beoordeling van de vraag of in redelijkheid van de vrijstellingsbevoegdheid gebruik kon worden gemaakt, mede omvat de beoordeling van de vraag of daartoe de bevoegdheid bestond. Aangezien verzoekers in bezwaar ook zijn opgekomen tegen het besluit tot verlenen van vrijstelling, dient dan ook te worden beoordeeld of verweerder bevoegd was om deze vrijstelling te verlenen. Verweerder heeft in het besluit tot verlening van vrijstelling met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO overwogen dat een verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland (hierna: Gedeputeerde Staten) niet nodig is, omdat de wijziging van het gebruik niet valt onder een speerpunt van provinciaal beleid. Ingevolge artikel 3, aanhef en onder b, van de door Gedeputeerde Staten in overeenstemming van de inspecteur vastgestelde lijst met categorieën van gevallen waarvoor met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling kan worden verleend, kunnen burgemeester en wethouders zonder verklaring van geen bezwaar vrijstelling verlenen voor projecten die niet afwijken van vastgesteld provinciaal ruimtelijk beleid of vastgesteld ruimtelijk rijksbeleid en die geen speerpunten van beleid betreffen. Ingevolge artikel 1.1, onder 5, van die lijst vallen onder de speerpunten van beleid alle projecten, die gelegen zijn binnen een beschermd stads- of dorpsgezicht in de zin van de Monumentenwet 1988, waarvoor nog geen ter bescherming daarvan strekkend bestemmingsplan geldt. In de ruimtelijke onderbouwing die ten grondslag ligt aan het besluit tot verlening van vrijstelling, is overwogen dat het perceel ligt binnen een beschermd stadsgezicht. Uit een door verweerder overgelegde brief van de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van 27 november 1987 blijkt dat het ter plaatse geldende bestemmingsplan naar aanleiding van het besluit tot aanwijzing van Muiden als beschermd stadsgezicht nog een partiële herziening behoefde om te worden aangemerkt als een plan dat strekt ter bescherming van het beschermd stadsgezicht als bedoeld in artikel 36 van de Monumentenwet. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat een dergelijke herziening niet heeft plaatsgevonden. Het bestemmingsplan kan gelet daarop niet als een beschermend plan in de zin van artikel 36 van de Monumentenwet worden aangemerkt, zodat het project valt onder een speerpunt van beleid als bedoeld in de hiervoor bedoelde provinciale lijst en dus een verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten nodig is. Nu deze ontbreekt was verweerder derhalve niet bevoegd om met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling te verlenen voor het gebruik van het pand. Nu gelet op het voorgaande naar het voorlopig oordeel van de rechter het besluit tot verlening van vrijstelling en – als gevolg daarvan – het besluit tot verlening van de bouwvergunning in bezwaar geen stand zullen kunnen houden, zal de rechter het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers toewijzen en bepalen dat de bestreden besluiten zullen worden geschorst. Dientengevolge behoeft hetgeen verzoekers voor het overige naar voren hebben gebracht geen bespreking meer. De rechter ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van verzoekers welke kosten ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn begroot op € 644,00. Daarbij zijn 2 punten toegekend, 1 punt voor het indienen van een verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, in een zaak van gemiddeld gewicht (wegingsfactor 1). Verweerder dient tevens het door verzoekers betaalde griffierecht aan hen te vergoeden. 3. BESLISSING De voorzieningenrechter: - wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe; - bepaalt dat de besluiten van verweerder van 1 juni 2007 worden geschorst tot zes weken na de bekendmaking door verweerder van de beslissing op het bezwaarschrift; - veroordeelt verweerder in de kosten van de door verzoekers gevoerde procedure, begroot op € 644,00 (zegge: zeshonderd en zesenzestig euro), te betalen door de gemeente Muiden aan verzoekers; - bepaalt dat de gemeente Muiden aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht van € 143,00 (zegge: honderd en drieënveertig euro) vergoedt. Deze uitspraak is gedaan op 25 juli 2007 door mr. R.B. Kleiss, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. V.M. Behrens, griffier, en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum. De griffier, De voorzieningenrechter, Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.