Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2314

Datum uitspraak2007-08-01
Datum gepubliceerd2007-08-27
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers100067
Statusgepubliceerd


Indicatie

Slachtoffer van sexueel misbruik wil niet als getuige gehoord worden in schadezaak tussen daders (artikel 165 Rv.).


Uitspraak

vonnis RECHTBANK ARNHEM Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 100067 / HA ZA 03-848 Vonnis in de hoofdzaak van 1 augustus 2007 in de zaak van [eiseres], wonende te Milsbeek, eiseres, advocaat en procureur mr. A.W.H.L.M. van Bon-Moors te Nijmegen, tegen [gedaagde], wonende te Nijmegen, gedaagde, procureur mr. P.J.M. van Wersch, advocaat mr. P. Bergkamp te Nijmegen. Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden. 1. De procedure Voor het verloop van de procedure wordt verwezen naar het tussenvonnis van 20 augustus 2003. De procedure is vervolgens, op verzoek van beide partijen, verwezen naar de parkeerrol. Daarna zijn de volgende processtukken gewisseld: een akte van 18 april 2007 aan de zijde van [eiseres], een antwoordakte van 9 mei 2007 aan de zijde van [gedaagde] en een akte na antwoordakte van 23 mei 2007 van [eiseres]. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. [gedaagde] was tot 1999 vrijgevestigd psychotherapeut te Nijmegen. [eiseres] is vanaf juni 1991 tot 1994 bij [gedaagde] in therapie geweest. In die periode is er tussen [gedaagde] en [eiseres] een seksuele relatie ontstaan. [gedaagde] is daarvoor bij vonnis van de rechtbank Roermond van 21 november 2000 strafrechtelijk veroordeeld. [gedaagde] is bij uitspraak van het College van Toezicht van de Stichting Kwaliteitsbewaking Psychotherapie van 2 oktober 2000 daarvoor ook tuchtrechtelijk veroordeeld. 2.2. Aansluitend aan de therapie bij [gedaagde] is [eiseres] bij [XXX] te Hillegom (verder: [XXX]) in therapie geweest. Ook met deze therapeut heeft zij een seksuele relatie gekregen. 2.3. [eiseres] en [gedaagde] hebben, nadat deze procedure aanhangig was gemaakt, een vaststellingsovereenkomst gesloten, die zij op 30 november 2003 respectievelijk 3 december 2003 hebben ondertekend. Hierin zijn zij, voor zover van belang, overeengekomen: 1. Partijen stellen alle door [eiseres] geleden en nog te lijden schade, van welke aard en oorzaak dan ook, in het verleden en in de toekomst, en bindend ten opzichte van ieder aan wie de schade mocht aangaan, vast op een totaalbedrag van € 56.698,49 (zegge: zesenvijftigduizend zeshonderdachtennegentig euro en negenenveertig eurocent), inclusief de wettelijke rente. Deze schade-uitkering strekt tot vergoeding van alle therapiekosten, reiskosten, buitengerechtelijke kosten, immateriële schade en blijvend verlies aan arbeidsvermogen als gevolg van arbeidsongeschiktheid van [eiseres]. 2. Partijen stellen vast dat [eiseres] bij wege van voorschotten in totaal heeft ontvangen een bedrag ter grootte van € 6.698,49 (zegge: zesduizend zeshonderdachtennegentig euro en negenenveertig eurocent). 3. Derhalve zal [gedaagde] binnen 14 dagen (…) een slotuitkering betalen ter grootte van € 50.000,00 (zegge: vijftigduizend euro). 5. In de procedure die bij de rechtbank Arnhem aanhangig is onder rolnummer 100067 / HA ZA 03-848 zal [eiseres] haar eis verminderen tot € 56.698,49. [gedaagde] zal zich vervolgens refereren aan het oordeel van de rechtbank en de rechtbank zal worden gevraagd vonnis te wijzen. (…) 2.4. [gedaagde] heeft de slotuitkering van € 50.000,00 betaald aan [eiseres]. 2.5. In de vrijwaringsprocedure met rolnummer 03/1546 tussen [gedaagde] enerzijds en [XXX] en de Stichting Europese Stichting voor Angst en Depressiebestrijding anderzijds, heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 7 februari 2007 [gedaagde] onder meer opgedragen te bewijzen dat [XXX] in juni / juli 1994 therapiegesprekken met [eiseres] heeft gevoerd en dat [XXX] in die periode seksuele contacten met [eiseres] heeft gehad. 2.6. [gedaagde] heeft in de vrijwaringsprocedure, in een conclusie na niet gehouden enquête, uiteengezet dat hij [eiseres], gelet op het vonnis van 7 februari 2007, graag had willen horen maar dat haar advocate heeft laten weten dat zij daarmee grote moeite heeft gezien haar kwetsbare psychische situatie. [gedaagde] heeft de rechtbank primair gevraagd de vrijwaringsprocedure voor onbepaalde tijd aan te houden, totdat [eiseres] zich in staat acht te getuigen. Subsidiair heeft hij gevraagd een datum te bepalen voor het horen van de moeder en de broer van [eiseres]. 2.7. Bij brief van 1 mei 2007 heeft de rechtbank aan [gedaagde] meegedeeld geen aanleiding te zien om de vrijwaringsprocedure aan te houden. De rechtbank heeft in die brief onder meer overwogen dat het niet onrechtmatig is om [eiseres] als getuige op te roepen en heeft er op gewezen dat [eiseres] de plicht heeft te getuigen als zij daartoe wordt opgeroepen. Voorts heeft de rechtbank in de brief vermeld bereid te zijn bij het horen van [eiseres] rekening te houden met haar kwetsbaarheid. De rechtbank heeft aangegeven daarbij te denken aan het horen van [eiseres] buiten aanwezigheid van partijen en aan het op voorhand toesturen van de bij de advocaten levende vragen aan de rechter-commissaris, opdat hij die vragen aan haar kan stellen. 3. Het geschil 3.1. [eiseres] heeft bij akte van 18 april 2007 in de hoofdzaak geconcludeerd: - tot vermindering van de eis tot de hoogte van het schikkingsbedrag; - tot royement van de hoofdzaak, maar slechts onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat Van Bergen niet als getuige zal worden opgeroepen in de vrijwaringszaak; - tot kosten rechtens. 3.2. [gedaagde] heeft bij antwoordakte van 9 mei 2007 aangegeven geen bezwaar te maken tegen de vermindering van eis tot het overeengekomen bedrag van € 56.698,49 en zich voor het overige te refereren aan het oordeel van de rechtbank. [gedaagde] heeft evenwel aangegeven er groot belang bij te hebben dat [eiseres] in de vrijwaringsprocedure een verklaring aflegt. Hij wil dan ook dat zij voldoet aan haar wettelijke verplichting om een getuigenverklaring af te leggen. [gedaagde] stelt dat tussen hem en [eiseres] nooit is afgesproken dat zij niet als getuige in de vrijwaringsprocedure zou worden opgeroepen. [gedaagde] zou slechts hebben toegezegd te proberen te voorkomen dat [eiseres] als getuige gehoord zou moeten worden, hetgeen hij stelt te hebben gedaan. Naar het oordeel van [gedaagde] dienen de kosten van de hoofdzaak tussen partijen te worden gecompenseerd. 4. De overwegingen 4.1. [eiseres] concludeert in haar akte enerzijds tot vermindering van eis tot de hoogte van het tussen partijen overeengekomen schikkingsbedrag, anderzijds concludeert zij tot royement van de hoofdzaak. Voor zover [eiseres], gelet op de vermindering van eis, alsnog een eindvonnis in de hoofdzaak wenst, wijst de rechtbank erop dat dit zich niet verenigt met doorhaling (voorheen royement). Inherent aan doorhaling van een zaak is immers dat geen (eind)vonnis meer wordt gewezen terwijl, in het omgekeerde geval, na het wijzen van een eindvonnis doorhaling van de zaak niet meer aan de orde is. 4.2. Aangezien partijen in de vaststellingsovereenkomst overeenstemming hebben bereikt over de hoogte van het bedrag dat [gedaagde] aan [eiseres] zou moeten betalen ter vergoeding van alle therapiekosten, reiskosten, buitengerechtelijke kosten, immateriële schade en blijvend verlies aan arbeidsvermogen als gevolg van arbeidsongeschiktheid van [eiseres], kortom alle kosten zoals in de onderhavige zaak gevorderd door [eiseres], en aangezien [gedaagde] het overeengekomen bedrag reeds aan [eiseres] heeft betaald, hebben partijen er geen belang meer bij om in de onderhavige zaak alsnog een eindvonnis te verkrijgen. Zouden partijen toch vonnis vragen, dan zou de vordering van [eiseres] worden afgewezen, met compensatie van kosten. Doorhaling van de hoofdzaak is dan ook aangewezen. 4.3. [eiseres] heeft aan doorhaling van de hoofdzaak de voorwaarde verbonden dat zij niet als getuige zal worden opgeroepen in de vrijwaringszaak. Doorhaling van een zaak geschiedt op grond van artikel 11.7 van het rolreglement op eenstemmig verzoek van partijen. Doorhaling onder voorwaarde is niet mogelijk. 4.4. Wat de voorwaarde betreft geldt het volgende. [eiseres] stelt als voorwaarde voor doorhaling dat [gedaagde] ervan afziet haar als getuige te doen horen in de vrijwaringsprocedure. Zij beroept zich op de vaststellingsovereenkomst: [gedaagde] had in een concept ervan opgenomen dat [eiseres] medewerking zou verlenen aan de vrijwaringsprocedure. Die bepaling in het concept is geschrapt, omdat [eiseres] dat niet wilde. Dit betekent volgens haar dat [gedaagde] ermee heeft ingestemd dat hij [eiseres] niet als getuige zou oproepen. [gedaagde] stelt daartegenover dat de bepaling ten overvloede was opgenomen, omdat de getuigplicht reeds is verankerd in artikel 165 lid 1 Rv, dat de bepaling op verzoek van [eiseres] is geschrapt en dat partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] zich ervoor zou inspannen om op basis van een schriftelijke verklaring van [eiseres] een positief vonnis te verkrijgen, maar dat hij niet heeft toegezegd om [eiseres] niet als getuige op te roepen. 4.5. [eiseres] heeft [gedaagde] in kort geding gedagvaard om een verbod te verkrijgen haar als getuige op te roepen. De rechtbank heeft bij vonnis van 14 juni 2007, zaak-/rolnummer 155700 / HA KG 07-284 de voorziening geweigerd. De voorzieningenrechter heeft als volgt overwogen: “[eiseres] was al voor het sluiten van de vaststellingsovereenkomst van 30 november 2003 ermee bekend dat [gedaagde] [XXX] in de procedure van haar tegen [gedaagde] in vrijwaring had opgeroepen. Hoewel vaststaat dat [eiseres] en [gedaagde] voorafgaande aan de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst uitvoering hebben gediscussieerd over het opnemen in die overeenkomst van een bijzondere bepaling over het wel of niet kunnen oproepen van [eiseres] in de vrijwaringsprocedure, hebben zij er beiden om hen moverende redenen voor gekozen af te zien van het opnemen van zo’n bepaling. Daarmee is op voorhand niet aannemelijk geworden dat [gedaagde] afstand heeft gedaan van zijn (wettelijk) recht om [eiseres] in de vrijwaringsprocedure als getuige op te roepen. [gedaagde] heeft dit recht dus behouden en kan daarvan gebruik maken, mits de uitkomst van een belangenafweging hieraan niet in de weg staat. Ten aanzien van de belangen van [eiseres] en [gedaagde] wordt het volgende overwogen. Tegenover de gemotiveerde stelling van [eiseres] dat het financiële belang van [gedaagde] om [XXX] aansprakelijk te stellen niet verder reikt dan hooguit € 940,--, heeft [gedaagde] gemotiveerd gesteld dat hij [XXX] op goede gronden kan aanspreken voor de helft van de door hem aan [eiseres] betaalde schadevergoeding en bijkomende kosten. Of en voor hoeveel [gedaagde] [XXX] zal kunnen aanspreken is een vraag die echter in de bodemprocedure beantwoord zal moeten worden. Het is niet aan de voorzieningenrechter in die beantwoording te treden. Hier wordt volstaan met het voorlopig oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde] een financieel belang heeft bij de uitspraak in de bodemprocedure en dat dat belang voor hem materieel is. Daarmee is evident dat hij, zowel materieel als procedureel, belang heeft bij een getuigenis door [eiseres] in die procedure. Dat [eiseres] er belang bij heeft niet als getuige te worden opgeroepen, is op voorhand voldoenden aannemelijk, maar kan, vooralsnog geoordeeld, niet zwaarder wegen dan het belang van [gedaagde] om gebruik te kunnen maken van zijn door de wetgever geboden recht. Daarbij laat de voorzieningenrechter meewegen dat, hoewel het afleggen van een getuigenverklaring voor [eiseres] zonder meer bezwaarlijk zal kunnen zijn, slechts summierlijk is onderbouwd dat [eiseres] daarvan ontoelaatbaar psychisch nadeel zal ondervinden, terwijl voorts, en de voorzieningenrechter hecht daar zeer aan, de rechtbank heeft toegezegd dat het horen van [eiseres] met de nodige waarborgen zal worden omkleed.” 4.6. De rechtbank neemt deze overwegingen van de voorzieningenrechter over en maakt die tot de hare. Dit betekent dat er voor [gedaagde] geen beletselen zijn om [eiseres] als getuige te doen horen en dat [eiseres] het stellen van de voorwaarde in heroverweging zou kunnen nemen. 4.7. De rechtbank verwijst de hoofdzaak, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, naar de rol zodat partijen zich uit kunnen laten over doorhaling zonder dat daaraan de door [eiseres] gevorderde voorwaarde is verbonden. Mocht de zaak dan niet worden doorgehaald dan zal er eindvonnis worden gewezen. 5. De beslissing De rechtbank 5.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 15 augustus 2007 voor het nemen van een akte door beide partijen over hetgeen is vermeld onder 4.5, 5.2. houdt iedere verdere beslissing aan. Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. de Vries en in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2007. Coll: JG